BEWUST BOUWEN

Een beter milieu zou voor een belangrijk deel kunnen beginnen bij de architect. Maar duurzaamheid blijkt nog allerminst vanzelfsprekend in de architectuur....

‘Het kwam door de film. Ik was er altijd wel mee bezig, maar toen werd het: je móét het gewoon doen.’ Aan het woord is architect Pieter Weijnen, een van de oprichters van het architectenbureau FARO. Sinds hij de documentaire An Inconvenient Truth van Nobelprijswinnaar Al Gore zag, weet hij het zeker: architecten hebben de morele plicht bij te dragen aan een oplossing voor de klimaat- en energieproblemen. Om duurzaam te bouwen, zoals het ook wel wordt genoemd.

Die gedachte is niet zo vreemd als je weet dat 40 procent van de afvalproductie wereldwijd en 50 procent van de jaarlijkse energieconsumptie – direct of indirect – veroorzaakt wordt door de bouwsector. En dan is de bouw, samen met de transportsector, ook nog eens goed voor de helft van de uitstoot van broeikasgassen. Kortom, een beter milieu kan voor een belangrijk deel beginnen bij de architect en de stedenbouwkundige, die in de bouw toch vooral de rol van visionair vervullen.

En er is nóg een nijpende kwestie, meent Weijnen. De energieprijs is de afgelopen vijf jaar met de helft gestegen. ‘Als ik dat aan ontwikkelaars vertel, kijken ze me glazig aan. Maar als we niets doen, besteden we binnen 25 jaar meer aan energie dan aan woonlasten. Niemand maakt zich daar nu druk over, het gaat hooguit over hypotheken. De oude woningvoorraad, goedkoop gebouwd en slecht geïsoleerd, is straks, over tien jaar, als eerste het slachtoffer. Terwijl daar de meest kwetsbare groep mensen woont. Het is een interessant probleem zonder scenario.’

Weijnen vindt dat architecten en opdrachtgevers hun verantwoordelijkheid moeten nemen. Maar vooralsnog blijft het in zijn omgeving ‘oorverdovend stil’, zo constateert hij. Er is weliswaar een groepje Nederlandse architecten dat zich al jaren met het thema bezighoudt. Zoals Bear architecten, Jon Kristinsson en Cepezed. En ook de Nederlandse sterarchitecten produceren zo nu en dan een ‘sustainable showcase’. Mecanoo bouwde eind jaren negentig de universiteitsbibliotheek in Delft met een glazen klimaatgevel, een grasdak en warmte/koude-opslagsysteem.

Maar voor het gemiddelde architectenbureau, dat in opdracht van corporaties en ontwikkelaars woningbouw ontwerpt, is duurzaam bouwen nog niet vanzelfsprekend. Zoals het dat tot een paar jaar geleden ook niet was voor Weijnen.

Het is ook niet makkelijk om ineens duurzaam te werken. Weijnen zag dat zijn initiatieven om projecten milieubewuster op te zetten – de bouw van zijn eigen woonhuis buiten beschouwing gelaten – dikwijls op niets uitliepen. ‘De laatste jaren ben ik hard bezig geweest energiezuinigheid bij opdrachtgevers aan te kaarten. Wij kunnen woningen ontwerpen die tot vier keer zuiniger zijn dan vereist. En in eerste instantie zijn ze enthousiast over onze voorstellen. Maar uiteindelijk blijkt het idee alleen verkoopbaar met financiële argumenten.’ Toch houdt Weijnen vol. Inmiddels heeft hij twee opdrachten om te bouwen, met gebruik van zonne-energie.

Wat is nu eigenlijk duurzaam – een term die gebruikt lijkt te worden voor elk gebouw waarin spaarlampen hangen of dubbel glas is gebruikt? In de jaren zeventig en tachtig, toen als gevolg van de oliecrisis en de waarschuwingen van de Club van Rome de eerste ecologische architectuurstroming op gang kwam, ging het vooral over materialen. Isolatie van schapenwol, lemen wanden en begroeide daken.

Tegenwoordig is het naast de zogeheten DuBo-materiaallijst (DuBo staat voor duurzaam bouwen) met name de door de overheid gestelde energieprestatiecoëfficient (EPC-norm) die bepaalt of een gebouw ‘goed’ of ‘slecht’ voor het milieu is.

Zulke lijstjes zijn een begin, maar helaas blijkt de norm in de praktijk het maximum. Het gros van de architecten ontwerpt geen energiezuinige woning zonder daartoe een opdracht te krijgen. De ontwikkelaar geeft geen opdracht voor zo’n woning omdat hij meent dat daarvoor geen draagvlak bestaat bij de consument. En de consument, zich al dan niet niet bewust van de noodzaak, krijgt die woning nooit aangeboden. Het is een vicieuze cirkel.

Thomas Rau vindt dat lijstjes een te beperkte kijk op duurzaamheid bieden. Rau, die sinds 1992 zijn eigen bureau leidt in Amsterdam, is de meest vooruitstrevende architect in Nederland op dit gebied. Dat hij niet bij een groot publiek bekend is , is een indicatie dat ook de architectuurpers nog niet bovenmatig in duurzaam bouwen geïnteresseerd is.

Zijn werk noemt hij One Planet Architecture: terug naar een materiaal- en energieconsumptieniveau dat past bij die ene planeet die we hebben. Het bureau hanteert een integrale benadering die rekening houdt met de duurzaamheid van werkelijk elk aspect van een gebouw, van gezondheid tot werkplezier, van materiaalgebruik tot installatietechniek, van exploitatie tot schoonmaak en onderhoud. En dat tijdens alle levensfasen van het gebouw, van de verkenningsfase tot en met de sloop. Of, liever: hergebruik. Vorig jaar realiseerde Rau het eerste CO2-neutrale kantoorgebouw van Nederland, het hoofdkantoor van het Wereld Natuur Fonds in Zeist, waarvoor hij diverse innovatieprijzen ontving.

Op de nieuwe energieprestatielijst die vanaf 1 januari 2008 geldt, is het gebouw geclassificeerd als AA, de hoogst haalbare categorie. Voor Rau is het geen reden zichzelf op de borst te kloppen. ‘Met wetgeving op zo’n laag niveau wordt iedereen gerustgesteld, denkend dat hij prima bezig is. De overheid zou de toekomstige maatschappij in het vizier moeten hebben, niet de bestaande orde bevestigen.’

Zo wordt het bureau geconfronteerd met materialen of technieken die (nog) niet op het lijstje staan van Senter Novem, een agentschap van het ministerie van Economische Zaken, dat initiatieven ondersteunt die duurzaamheid stimuleren. Zo’n nieuw voorstel wordt dan niet als duurzaam erkend. Gevolg: een veel lagere score op de bestaande lijstjes. ‘Mensen die voorop lopen. worden zo tegengehouden door de wettelijke structuren.’

Het is een herkenbaar probleem voor Jeroen Bergsma en Césare Peeren van het bureau 2012 architecten. Hun ontwerpmethode ‘superuse’ is gebaseerd op de toepassing van (bouw)afval uit de directe omgeving van het nieuw te bouwen object. Zonder tussenkomst van energieslurpende recyclemethoden als omsmelten.

Ze braken door met het Miele-ruimtestation, een mobiel gebouwtje van oude wasmachines. Nu werken ze onder meer aan een speeltuin met klimnetten van autobanden en een klimobject gemaakt van vijf wieken van windturbines. ‘Ons eerste project was het interieur van een kledingwinkel’, vertelt Bergsma. ‘We wilden het afwerken met aluminium offsetplaten, een restproduct van een drukkerij. Dit materiaal gebruikten we al jaren om maquettes te bouwen. Omdat het geen standaardmateriaal was, wilde de aannemer het echter niet maken. Het ging om garantiekwesties en dergelijke. Toen beseften we dat we alles wat experimenteel is in ons eigen atelier moeten doen of bouwen.’

Om het experimenteren met afval rendabel te houden, combineren de architecten kunstopdrachten met architectuur. Het ene biedt de mogelijkheid tot betaald onderzoek dat, als een materiaal voldoende ontwikkeld is, toegepast wordt in de bouw. Een stellage van aluminium kozijnen uit de roemruchte, inmiddels gesloopte Zwarte Madonna in Den Haag werd gebouwd voor een tentoonstelling, maar is meteen het prototype voor de warmte-accumulerende gevels van te renoveren flats in naoorlogse wijken. En als de tentoonstelling eindigt, worden de kozijnen weer verwerkt tot klimaatgevel van een villa.

Echt duurzaam ontwerpen vraagt dus om doorzettingsvermogen en overredingskracht. Want naast de problemen die bestaande regelgeving kan opleveren, zijn er ook vooroordelen. Zo zou duurzaam gelijk staan aan duur(der). ‘Ja, als je het als een bonus achteraf ziet, zoals je een spoiler op een auto zet’, reageert Rau. ‘Duurzaamheid betekent niet dat je werkt vanuit een catalogus met mogelijke extra’s, het gaat om een fundamenteel andere manier van ontwerpen, integraal. En dan is het maximaal zo duur als normaal, of zelfs goedkoper.’

Dan is er nog de veronderstelling dat duurzaam lelijk en suf zou zijn. Een aanname die wordt gekleurd door herinneringen aan de eco-architectuur uit de jaren zeventig, vermoedt Peeren. Hij benadrukt dat bureau 2012 er aan hangt dat gebouwen van afval mooi zijn. Anders zou de superuse-methode onacceptabel zijn voor klanten. Zijn collega Jeroen Bergsma: ‘Als je maar genoeg gebruikt in een goede compositie, wordt zelfs een gevel van ‘lelijke’ kunststof kozijnen mooi’.

Pieter Weijnen hangt duurzaamheid op aan vijf ‘speerpunten’: energiezuinigheid, herbruikbaarheid, kwaliteit, flexibiliteit en, inderdaad, schoonheid. Dat laatste is essentieel, zo heeft ook hij gemerkt. Recentelijk organiseerde zijn bureau FARO een architectonische ‘smaaktest’ op internet. Wat bleek? Slecht gedetailleerde gebouwen worden veel eerder gesloopt. Mooie gebouwen worden vaker bewaard.

Rau noemt het idee dat duurzaamheid een bepaalde stijl impliceert ‘een allang gepasseerd station’. Zijn gebouwen ogen allemaal anders, het ene strak en hightech, het andere organisch gevormd. Het eindbeeld van het gebouw is in Rau’s ontwerpmethode dan ook geen vooropgezet doel. Het gaat vooral om de organisatie van materiaal- en energiestromen, ‘zonder vooraf te weten hoe het eruit ziet. We geven inhoud vorm’.

Op dit moment werkt het bureau aan een CO2 label voor gebouwen, dat de gebruiker meer houvast moet geven. Aan concepten met waterstof – uiteindelijk dé energiebron, aldus Rau. En aan ideeën over decentrale energievoorziening, waarbij de (waterstof)auto een rijdende energiecentrale moet worden voor huis en kantoor.

‘Duurzaamheid is de economische motor van morgen, maar de politiek ziet het na veertig jaar nog steeds niet. De overheid zou een veel grotere rol kunnen spelen door wettelijke voorwaarden te scheppen, maar zit in een spagaat. Ze heeft grote financiële belangen bij de niet-duurzame maatschappij, verdient veel geld aan alles wat rotzooi maakt. Er is een totale ommezwaai nodig op het gebied van logistiek, vervoer, voedsel- en energievoorziening. Maar de industrielanden staan daar huiverig tegenover. En de olielanden willen dat de koek eerst opgaat.’ Toch gelooft Rau dat een duurzame maatschappij uiteindelijk realiteit wordt. ‘Het gaat gebeuren, honderd procent zeker. Mijn enige twijfel is de snelheid.’

Hoe architecten de duurzame toekomst een zetje zouden kunnen geven? Peeren: ‘Ik geloof niet in regelgeving en ook niet in preken. Je moet vooral inspireren. Wij willen laten zien dat het leuk is om milieuvriendelijke gebouwen te maken.’

Wilt u belangrijke informatie delen met de Volkskrant?

Tip hier onze journalisten


Op alle verhalen van de Volkskrant rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright @volkskrant.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden