taalgebruikwoord van de week

Baljaren komt van ‘bailar’, dansen

Dialect, jeukend jargon, straattaal of neologisme: elke week ontwaart V een opvallend woord. Zoals baljaren.

Nienke van Leverink

Wie weleens op een Zaanse verjaardag is geweest, weet: daar wordt veel gebaljaard. Er komen ‘kluffies’ en ‘pulletjes’ voorbij, er wordt gesproken van ‘heusen’ en ‘daaiken’ en het bier staat in de ‘skuur’, alles medegedeeld in die kenmerkende zangerige manier van praten, en aan het eind van de avond blijkt iedereen familie van elkaar te zijn.

‘Baljaren’ betekent dus zoveel als tieren, tekeergaan, rumoer maken, of stoeien, ravotten. ‘Skai toch oit met dat gebaljaar!’, kan een Zaanse moeder tegen haar kinderen schreeuwen, die dat immers ook maar van verjaardagen hebben meegekregen.

Het is overigens een werkwoord, geen zelfstandig naamwoord, en wordt uitgesproken als baljáren. Het heeft dus niets te maken met korfbal, de nationale sport van de Zaanstreek. Maar waar komt het dan vandaan?

Het woord komt al voor in Historie van den heer Willem Leevend (1784) van Betje Wolff en Aagje Deken, die ook in het Noord-Hollandse De Rijp en Beverwijk hebben gewoond: ‘Dan valt de snuif in mijn keel, en ik hoest en baljaar de hele buurt bij malkander.’ Het is echter geen exclusief Noord-Hollands woord.

Baljaren komt van het Spaanse en Portugese bailar, dat ‘dansen’ of ‘snel ronddraaien’ betekent. Zodoende komt baljaren niet alleen voor in het Zaans, maar ook in het Gronings, Limburgs, Haags, Afrikaans en Surinaams. Daarmee is het dus verwant aan woorden als ballade of bal, waardoor we het ineens wel weer over báljaren kunnen hebben. Puur verwarrend.

Wilt u belangrijke informatie delen met de Volkskrant?

Tip hier onze journalisten


Op alle verhalen van de Volkskrant rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright @volkskrant.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden