BoekenAlfred Schaffer
Alfred Schaffer: ‘Poëzie komt het dichtst in de buurt van hoe wij denken en associëren’
Dichter Alfred Schaffer (47) won vrijwel alle poëzieprijzen die in Nederland vallen te winnen. Nu wordt hem ook nog de P.C. Hooft-prijs toegekend.
Dichter Alfred Schaffer (1973) doceert in Zuid-Afrika Nederlandstalige literatuur. Aan de universiteit van Stellenbosch geeft hij onder andere college over P.C.Hooft-prijswinnaars als Hella Haasse, W.F. Hermans, Judith Herzberg, Tonnus Oosterhoff, Astrid Roemer, Nachoem Wijnberg en Marga Minco. Sinds kort is Schaffer zelf ook zo’n P.C. Hooft-prijswinnaar. Afgelopen december maakte de jury bekend dat de prijs, een van de grootste in de Nederlandse letteren, aan hem is toegekend. Hij is daarmee een van de jongste P.C. Hooft-prijswinnaars. Volgens de jury is Schaffer een dichter die ‘zonder met modes mee te waaien midden in deze tijd staat’.
Voor de uitreiking op 9 september komt Schaffer overgevlogen uit Kaapstad, waar hij 25 jaar geleden zijn vrouw ontmoette. Hij woont er – met een onderbreking van een aantal jaren – sinds 1996.
Naast de P.C. Hooft-prijs won Schaffer dit jaar met zijn laatste bundel wie was ik (strafregels) ook de Herman de Coninckprijs. De dichter heeft daarmee de afgelopen twee decennia zo’n beetje alle belangrijke literaire prijzen gewonnen die er in Nederland te winnen vallen met poëzie.
Hoe is dit jaar voor u?
‘Onwerkelijk. Voor de Herman de Coninckprijs word je genomineerd, maar de P.C.Hooft-prijs, een prijs voor je gehele oeuvre, had ik niet zien aankomen. Ik zie mijzelf niet in die categorie. Dus ik schrok, echt, toen ik werd gebeld. Wat dat betreft is de afstand fijn. Omdat ik vermoed dat je daardoor gemakkelijker kunt doorgaan, zonder dat je de eer en verantwoordelijkheid van zo’n prijs blijft voelen. Dat is ook niet de bedoeling van zo’n jury. Ze wil je niet monddood maken, neem ik aan. Maar het is wel iets waartoe ik me moet verhouden.’
Het levert druk op?
‘Gelukkig is mijn laatste bundel wie was ik (strafregels) van recente datum en komt de komende week mijn verzameld werk uit. Als ik nu zes jaar niets had gemaakt, had ik druk gevoeld.’
De bundel wie was ik (strafregels) gaat over Schaffers overleden moeder, die in de jaren vijftig vanuit Aruba naar Nederland kwam om te werken als verpleegkundige. Ze trouwde en kreeg kinderen in Nederland. ‘Ze moest zich verhouden tot een maatschappij die bekend was, maar waarin je ook een vreemde bent’, zegt Schaffer. ‘In Leidschendam, waar ik ben opgegroeid, waren destijds weinig mensen met een donkere huidskleur.’
De jury van de Herman de Coninckprijs schreef: ‘De bundel overrompelt je, door de volgehouden zoektocht naar betekenis, naar zin, die in elk gedicht weer hernomen wordt, moedig en wanhopig tegelijk, zonder sentimenteel te worden (...). wie was ik is een persoonlijke bundel die je diep raakt.’
Is het uw persoonlijkste bundel?
‘Het onderwerp is het persoonlijkst omdat het over mijn moeder gaat. Het is 31 jaar geleden dat ze overleed. Ik was aanvankelijk bang dit te schrijven, want het gevaar bestaat dat je te sentimenteel wordt. Dan ga je met je hoogstpersoonlijke en irrelevante gevoelens tussen de tekst en de lezer staan en verstik je de boel. Lang voelde ik me er niet gereed voor.’
Waarom nu wel?
‘Nu pas heb ik voldoende afstand. Al ruim tien jaar speelde ik met het idee. Niet dat ik wilde schrijven over wie zij was, ik wilde schrijven over wat herinnering is en met ons doet. Ook omdat ik merk dat herinneringen in stand worden gehouden door gesprekken. Omdat er bijna niemand meer is die iets over mijn moeder kan vertellen – ze was enig kind, mijn vader is inmiddels ook overleden – wordt het een zwart gat. Dat wilde ik beschrijven.’
U was 18 jaar toen uw moeder overleed?
‘Ze overleed rond mijn verjaardag in september. Ik was net 18 jaar. Al vrij vroeg in mijn jeugd werd ze ziek, ze was eigenlijk al chronisch ziek voor mijn zusje en ik geboren werden. Ze had vocht in haar lijf, dat ging in haar longen zitten, ze kreeg reuma en nierproblemen. Ze is lang blijven doorwerken als verpleegster, maar het werd een gesukkel. Ze lag vaak lang in het ziekenhuis. De laatste keer hadden de dokters al gezegd dat het zwaar zou worden. Op het laatst had ze geen stem meer. Toen ze stierf, lag ze al maanden in het ziekenhuis.’
Hoe kan het dat u geen herinneringen meer aan haar heeft?
‘Dat zijn psychologische inzichten waar ik het fijne niet van weet. Maar ik heb begrepen dat je in principe niet eens veel vergeet, maar dat je moeite moet doen om bij die herinneringen te komen. Nou, wil je dat? Oppervlakkig gezien weet ik weinig. Ik zou niet meer weten hoe ze klonk en wij hadden geen videorecorder. Als stemgeluid en beeld verdwijnen, ga je foto’s onthouden. Dan zie ik een tafereel dat ik met mijn moeder sta af te wassen. Maar ik kan het zelf natuurlijk niet zo gezien hebben. Dat is dus een valse herinnering.
‘Het is iets dat veel wordt gedaan in de Nederlandstalige literatuur: schrijven over je ouders. Het is nog net geen genre. Misschien is het daarmee begonnen. Dat ik volzinnen las van schrijvers over jeugdherinneringen en dacht: hoe kun je dat nou nog weten? Ik wou dat ik zo’n goed geheugen had.’
Is het een leemte?
‘Het is lang moeilijk geweest. Vaak ging ik, als ik voor kort bezoek in Nederland was, terug naar het graf in Leidschendam om te kijken of zij en mijn zusje er nog lagen en dan was het elke keer alsof het gisteren was gebeurd.’
Wie was ik gaat niet alleen over Schaffers moeder, maar ook over zijn jong overleden zusje. Zo schrijft hij in het gedicht met de titel ‘Het gapende gat van dit leven dat ik met alleen mijn eigen aanwezigheid onmogelijk kan vullen’: (...) hoe klonk ik hoe stonk ik hoe liep ik erbij, mijn kind/ dat mijn kind blijft mijn kind dat ik kwijt ben/ wie wist mij te vinden (...).
Uw zusje was 3 jaar toen ze overleed. Hoe oud was u?
‘Ik was twee jaar jonger dan zij en heb het dus niet bewust meegemaakt. Maar het heeft veel impact gehad: er was altijd een afwezige. En het maakt je ineens enig kind, wat ik in essentie niet was.
‘In mijn herinnering hing er een grauwsluier over ons gezin, maar dat is misschien helemaal niet waar. Mijn moeder lachte ook veel, ze was een vrolijk mens, een hartelijke Antilliaanse vrouw, er waren vaak mensen over de vloer. En mijn vader was een vrolijke Limburger. Maar ze waren altijd dicht bij het verdriet. Vooral mijn vader. Hij was dol op zijn dochtertje, hij schoot vol als ik iets over haar vroeg. Mijn moeder kon beter over haar spreken. Maar bij haar zal een schuldgevoel hebben gezeten.’
Wat is er gebeurd?
‘Dalia is ’s ochtends het huis uit gelopen met een vriendinnetje, terwijl mijn moeder met mij bezig was. Mijn moeder heeft dat niet gehoord. En toen is ze gevonden in een slootje, het slootje waar ik iedere dag langsliep als ik naar de basisschool ging. Daar was het, daar is ze uitgegleden.
‘Mijn ouders hebben altijd gewild dat ik niet van hen zou vervreemden door hun verdriet. Van jongs af aan heb ik daarom een open en vrije jeugd gehad. Dat had rechtstreeks te maken met de dood van mijn zus. Ik heb zelf een dochter van 12 jaar, gezond, vrolijk en tegenwoordig zeer feministisch. Mijn vrouw en ik kunnen er niet eens aan dénken, aan wat mijn ouders is overkomen. Ik vind het dus knap hoe ze het hebben volgehouden. Ze zijn sterker naar elkaar toe gegroeid. Er is geen middenweg, denk ik. Of je wordt samen sterker of je valt uit elkaar.’
Bent u door het schrijven van deze bundel dichter bij uw moeder gekomen?
‘Nee, er zijn geen herinneringen bovengekomen. Ik heb haar nog meer gefictionaliseerd dan ik al deed. Ze is nu nog meer poëzie geworden.’
Maar in deze bundel geeft u haar een stem.
‘Bewust heb ik verwijzingen naar wie aan het woord is weggelaten. Het was de bedoeling de grens tussen de een en de ander op te heffen. In die zin ben ik misschien wel dichterbij gekomen omdat we soms samenvallen. In het taaltechnische betekent dat persoonlijke voornaamwoorden vermijden, met u aanspreken en het diffuus houden. Er staan geen hoofdletters in, om zo weinig mogelijk hiërarchie en scheidslijnen te hebben.’
Werkt u intuïtief?
‘Lang was dat zo. Maar daarin ben ik veranderd. Ik heb nu vaker concepten in mijn hoofd. In deze bundel komt een podcast voor waarin mijn moeder wordt geïnterviewd. Dat gedicht is geïnspireerd op de podcast van Gijs Groenteman, waar ik graag naar luister. Ik ken Gijs niet, maar hij lijkt me een gezellige vent. Maar hoe zo’n gedicht afloopt weet ik niet van tevoren. Dat is het mooie van poëzie maken. Dat je iets schrijft wat jou als maker kan verrassen.’
Waarom kan poëzie zo raken?
‘Anders dan andere talige kunsten is poëzie de vorm van het omcirkelen: het benoemt veel door het niet te benoemen. Het komt daarmee het dichtst in de buurt van hoe wij denken en associëren. Dat is poëzie in essentie, wat mij betreft. Of het nou experimenteel werk is of toegankelijke traditionele poëzie, het gaat over beeldtaal die iets laat zien maar het niet helemaal zegt. Het is multi-interpretabel: wat jij erin leest, lees ik er misschien niet in. En zo is het ook in het leven. Daarom vind ik het lastig als op school een gedicht wordt besproken en wordt gezegd: ‘Deze regel betekent dit, die regel betekent dat.’ Zo werkt het niet in de kunst. Veel is helder, maar veel ook niet. Dat is wat het mooi maakt.’
Heeft u de liefde voor poëzie van huis uit meegekregen?
‘Mijn moeder las niet veel, maar mijn vader wel. Hij hield van poëzie, maar andere poëzie dan waar ik voor sta. Met moderne poëzie had hij heel weinig. Hij schreef romantische gedichten, hield van de gedichten van Jacques Perk. Mijn vader was een lieve man, maar aandoenlijk ouderwets. Dat gaf hij ook ruiterlijk toe. Jan Wolkers vond hij schunnig en onbeschoft. Hij was geboren in 1923 en 52 jaar toen ik werd geboren. Hij had de drie k’s, zoals hij dat noemde, hoog in het vaandel: het koningshuis, de kerk en de krijgsmacht. Hij had bij de landmacht gezeten en was daar trots op. Daarna is hij gaan werken voor het Legermuseum. Ik had niets met dat militaristische. Maar het literaire gevoel heb ik wel van hem. De eerste jaren dat ik publiceerde heeft hij nog meegemaakt. Hij was apetrots. Maar je kon aan je water voelen dat hij niets snapte van wat ik schreef. Voor hem was het abracadabra.’
Door wie bent u verder beïnvloed?
‘Ik had een fantastische leraar Nederlands op de middelbare school, Gé Vaartjes, die heeft het vuur ontstoken voor Lucebert, voor Gerrit Achterberg. Ik kreeg eerst mavo-advies, maar uiteindelijk heb ik vwo gedaan. Daarna ben ik Nederlands gaan studeren in Leiden en ben ik gepromoveerd.
‘Toen ik in 1996 in Zuid-Afrika aankwam voor een stage ben ik meer poëzie dan proza gaan lezen. Misschien uit een soort heimweegevoel pakte ik uit de bibliotheek in Kaapstad de verzamelbundel van Gerrit Komrij uit de kast. En zo stuitte ik op het werk van Nachoem Wijnberg. Van zijn eerste bundel, De simulatie van de schepping, sloeg ik steil achterover. Ongelooflijk gaaf. In Zuid-Afrika ontdekte ik ook de Amerikaanse dichters Wallace Stevens en John Ashbery. Dat was de tweede klap in mijn gezicht. Zij hebben mij de poëzie ingeduwd. Het viel buiten alle orde van wat ik dacht dat poëzie moest zijn. In mijn eerste twee bundels is hun invloed groot, zie ik achteraf. Maar dat is niet erg. Je moet lezen, lezen en lezen, voordat je je eigen stem kunt vinden. Ook dingen die je niet mooi vindt, overigens.’
In uw poëzie spelen racisme en de zwart-witverhouding een rol, maar subtiel.
‘In mijn eerste bundels is het inderdaad niet zo prominent. Maar in Mens, dier, ding uit 2014 wilde ik over een zwart personage schrijven. Ik vond dat dat te weinig was gebeurd in de Nederlandse poëzie. Die bundel is gebaseerd op Chaka, een roman van Thomas Mofolo, een Zuid-Afrikaanse schrijver die in het Sesotho schreef. De roman geeft een mythische draai aan het verhaal over Shaka Zoeloe, een krijger en stichter van het Zoeloerijk, begin 19de eeuw. En in mijn bundel Postuum – Een lofzang uit 2016 komt de zwart-witverhouding ter sprake in een Engelstalige dialoog tussen een dichter en een straatkind. Die tekst gaat zowel over kleur als over klasse. Het is een van mijn dierbaarste teksten. Omdat hij zegt waar ik mee bezig ben in Zuid-Afrika.’
Dan heeft u het over ongelijkheid, een ander belangrijk thema in uw werk?
‘Hier in Zuid-Afrika kun je daar niet aan voorbijgaan. Je wordt er iedere dag mee geconfronteerd. De grens tussen haves en have-nots is zo duidelijk. En die gaat ook over de kleurgrens: vuilnismannen hier zijn niet wit. Mensen die in vuilnisbakken graaien zijn over het algemeen niet wit. De townships zijn een soort moderne concentratiekampen, daar wonen geen witte mensen. Er is daar één toilet voor honderden mensen. Soms hoor je dat een kind in zo’n toiletput is verdronken. Als dat je niet aan het denken zet, ben je afgestompt. Hier leven heeft me absoluut veranderd.’
Hoe leeft u?
‘In Zuid-Afrika ben je snel rijk en bevoorrecht, maar vergeleken met Nederland is het niets bijzonders. Ik leef met een schuldgevoel. Maar dat is iets wat we allemaal zouden moeten hebben. Ook als je in Amsterdam-Zuid woont. In Zuid-Afrika word je meer met elkaars voorrechten of onmacht geconfronteerd, maar het is natuurlijk niet weg als je in het rijke Westen zit, het is er nog steeds.’
Gaan engagement en poëzie goed samen?
‘Wezenlijk engagement in literatuur of kunst is helemaal niet zo makkelijk. Ik had het daar laatst nog over met dichter Antjie Krog, een vriendin. Kun je als witte Zuid-Afrikaan op een ethische manier schrijven over je zwarte Zuid-Afrikaanse medeburgers? Want je gaat ook snel voor de ander staan. Aan de andere kant moet de kunstenaar de vrijheid krijgen te schrijven wat hij wil. Misschien kun je alleen over de ander schrijven door hem of haar te presenteren als een soort void, als een gat, als een constructie. Dat je in het werk zelf rekenschap geeft van je onwetendheid, je blinde vlekken, de fictie.
‘Daarnaast moet je bij engagement in kunst uitkijken voor clichés en geijkte denkpatronen: ‘O, wat is het allemaal erg.’ Dat helpt niets en zet niet aan tot denken. Je moet daarom, denk ik, jezelf tot onderwerp nemen als je hierover wilt schrijven. Laten zien dat jij het bent die met al je subtiliteiten en onkunde aan het woord is.’
Bent u gelukkig in Zuid-Afrika?
‘Gelukkig weet ik niet, maar dat zou ik ook niet speciaal in Nederland zijn. Hoe ouder je wordt, hoe meer je beseft wat er met de wereld aan de hand is. Persoonlijke geluksmomenten zijn er zeker. Maar om gelukkig in de wereld te staan, moet je veel vergeten. Je hoeft ook niet constant juichend over straat.
‘Ik ben bevriend met een paar dichters, niet veel. Mijn allerbeste vrienden ken ik nog van de middelbare school en voetbal, Dennis en Gijs, die hebben niets met poëzie maar lezen alles van me. Zij zeggen altijd als ik iets heb geschreven: ‘Huh, wat is het heftig, man. Wat ben je serieus. Zo ken ik je helemaal niet.’ Ik ben in het dagelijks leven een mensenmens, de grappenmaker van de groep, een beetje de flapdrol.’
Alfred Schaffer: wie was ik (strafregels). De Bezige Bij; € 20,99.
Op 2 september verschijnt Schaffers verzameld werk: zo heb ik u lief/ alle gedichten tot nu toe. De Bezige Bij; 736 pagina’s; € 34,99.
De feestelijke uitreiking van de P.C. Hooftprijs is 9 september vanaf 20.30 uur te bekijken op Literatuurmuseum.nl
CV
1973: Op 16 september geboren in Leidschendam
1992: Studies Nederlandse Taal- en Letterkunde en Film- en Theaterwetenschappen aan de Universiteit Leiden.
2002: Promotie Universiteit van Kaapstad over mannelijke representaties in de Afrikaanse literatuur en de wereldliteratuur.
2002-2004: Docent Universiteit van Kaapstad.
2005-2007: Fondsredacteur van Cossee.
2007-2010: Fondsredacteur van De Bezige Bij.
2011-heden: Docent Nederlandse literatuur aan de Universiteit van Stellenbosch, Zuid-Afrika.
Boeken
2000: Debuut met de dichtbundel Zijn opkomst in de voorstad, genomineerd voor de C. Buddingh’-prijs en bekroond met de eerste Jo Peters Poëzieprijs.
2002: Dwaalgasten (2002) genomineerd voor de VSB Poëzieprijs.
2004: Geen hand voor ogen, genomineerd voor de VSB Poëzieprijs.
2006: Schuim uit, door beroeplezers en critici verkozen tot de beste poëziebundel van 2006 en bekroond met de Hugues C. Pernathprijs.
2008: Kooi, bekroond met de Jan-Campertprijs en de Ida Gerhardt Poëzieprijs.
2014: Mens Dier Ding, bekroond met de Awater Poëzieprijs 2014, de Paul Snoekprijs 2016 en de Charlotte Köhler Prijs 2017.
2016: Postuum. Een lofzang.
2020: wie was ik. strafregels, bekroond met Herman de Coninckprijs.
2021: P.C. Hooft-prijs voor zijn gehele oeuvre.
Schaffers gedichten werden vertaald in het Engels, Frans, Afrikaans, Duits, Macedonisch, Turks, Chinees, Indonesisch en Zweeds.
Alfred Schaffer is getrouwd en heeft een dochter (12). Hij woont in Zuid-Afrika.