Afscheid van frontbalkon, rij 1, stoel 50
Jan Willem Loot doet na 2500 orkestconcerten afstand van zijn stoel in het Concertgebouw. Over een dirigent die een hartaanval simuleerde, een depressieve tenor en het brengen van een glaasje water naar Chailly....
‘Ik heb deze stoel in 1998 moeten veroveren op mevrouw Chailly’, zegt Jan Willem Loot. Het is stoel 50 op de eerste rij van het balkon. Een stoel met overzicht. Niet beter dan de Concertgebouwstoel ernaast. Maar op nummer 50 zit je naast het gangpad. Goed om meteen eruit te kunnen, als een suppoost moet worden gewaarschuwd. Het gebeurt niet elke dag dat een bezoeker horizontaal moet worden weggedragen. ‘Maar het komt voor.’
Balkon, rij 1, stoel 50 is ook ideaal als een directeur tijdens het slotapplaus een drafje wil inzetten naar de antichambre, om als eerste de dirigent te kunnen bedanken, troosten of analyserend toe te spreken.
Dat laatste vond Loot niet in de eerste plaats de taak van de echtgenote van de chefdirigent, maar van Jan Willem Loot, tot afgelopen maandag algemeen directeur van het Koninklijk Concertgebouworkest. Het hinderde hem, voorlangs te moeten schuiven of over de knieën van Riccardo Chailly’s levenspartner te stappen. ‘Al was dat op zichzelf geen straf. Ze was een meelevende echtgenote.’
Loot zat in 1979 al naast het gangpad toen hij, overgekomen van het Overijssels Philharmonisch, directeur werd van het Amsterdams Philharmonisch Orkest van chefdirigent Anton Kersjes. Toen dit ‘APhO’ met andere orkesten opging in het Nederlands Philharmonisch Orkest, bezette Loot in 1985 weer dezelfde Concertgebouwstoel namens het NedPhO, nu met kringen onder de ogen vanwege ‘opgelegde fusieperikelen’.
Bijna dertig jaar was het frontbalkon Loots avonddomein. ‘Als een concert vier maal gaat, dan zijn dat voor mij vier verschillende avonden.’
Zetelend ter hoogte van de plaquette met de gouden letters Bruckner, heeft Loot naar zo’n tweeëneenhalf duizend orkestconcerten geluisterd. ‘Ik ben een zeldzaamheid’, constateert hij filosofisch. ‘Een orkestdirecteur die overleeft tot aan zijn pensioen, waar vind je dat?’
Loot observeerde vanuit zijn vaste positie de chefdirigenten Kersjes (APhO), Haenchen (NedPhO), Chailly (KCO) en diens opvolger, Mariss Jansons. Maar natuurlijk ook gastdirigenten, zoals de gedreven Japanner Ken-Ichiro Kobayashi. Geliefd bij het publiek. Hoog in aanzien bij de APhO-musici. Alleen, bij een concert anno 1983 in de Grote Zaal, opmaat tot een tournee van de Amsterdammers naar Wenen, raakte de altijd uit het hoofd dirigerende ‘Koba’ middenin Stravinsky’s Petroesjka de kluts kwijt.
Loot zag hem tot zijn verbijstering de bok af stappen. ‘Hij grijpt naar zijn hart. Ik erheen, de hele weg naar het podium. Daar staan inmiddels twee artsen uit het publiek.’
En die artsen zich maar afvragen wat er aan de hand was. Koba had een muzikale overgang gemist en simuleerde een acute hartstoornis. Loot: ‘Ik heb de partituur laten komen. Ik stond erop dat het stuk werd afgemaakt, anders zou het ons in Wenen dun door de broek lopen met die Petroesjka.’ De artsen dropen af, en Loot richtte zich tot het publiek: ‘Het is de heer Kobayashi’s uitdrukkelijke wens het concert te hervatten.’ Donderend applaus. Loot: ‘En Wenen, dat werd een triomf.’
De Japanner leek een abonnement te hebben op incidenten. Bij een APhO-uitvoering van Beethovens Negende Symfonie onder zijn leiding bleek de solotenor afwezig. Zonder afmelding. Het concert, uit te zenden door de VARA, werd toch doorgezet, in de hoop dat de zanger alsnog zou opdraven tijdens de eerste, puur-orkestrale symfoniedelen. Loot: ‘Hij kwam niet.’ Bij het slotdeel met de zangers tikte Kobayashi verwilderd af. Loot was al naar het podium gelopen, achterom, hopend dat een tenor uit het koor de solopartij kon overnemen. Niemand durfde.
Toen probeerde de alt Jard van Nes het. Zonder resultaat. Geschreeuw uit de zaal: ‘Isn’t there a bloody tenor who can sing the bloody part?’. Kobayashi barstte in tranen uit, arm in arm met Loot.
Loot: ‘Toen is hij de tenorpartij zelf gaan zingen, al dirigerend. Na afloop was iedereen kapot. Alleen Kobayashi stond te stralen. Voor hem was het succes enorm.’ De ontbrekende tenor, een Brit, bleek zich in depressieve staat van zijn hotel op de Wallen naar Schiphol te hebben laten rijden, in plaats van naar het Concertgebouw. Loot, jurist: ‘Ik heb hem de rekening gestuurd.’ Een omroepfunctionaris vernietigde de opname, zeker wetend: ‘Hier kunnen we niets mee.’
Tien jaar na het aantreden van Loot bij het Concertgebouworkest heeft het KCO een buffer van zeven miljoen euro in het spaarvarken, wordt de tandem KCO-Mariss Jansons wereldwijd bestempeld als een van de aantrekkelijkste orkest-dirigentcombinaties sinds mensenheugenis, scoren sommige cd’s van het eigen KCO-label virtuele gouden platen (het orkest heeft geen maatschappij meer die ze uitreikt), en blijkt het KCO in een recensenten-enquête van het Britse tijdschrift Gramophone gestegen naar de positie van ‘beste orkest ter wereld’, boven de Berliner en Wiener Philharmoniker.
Laat dat nu net de plaats zijn die het orkest ambieerde. Loot: ‘Zo’n poll neem ik met een korrel zout. Maar genoemd worden bij de beste drie, dat willen we natuurlijk allemaal.’
En ja, hoe bereik je dat? ‘Een orkest zal nooit bij buitenlandse recensenten op een eerste plaats komen’, denkt Loot, ‘als zij geen opnamen van je horen, en als je niet elk jaar een serie uitwedstrijden speelt, concerten in steden waar al verdomd goeie orkesten zitten. Wenen-Berlijn-Londen. Boston-Chicago-New York.’
Loot: ‘Maar het begint natuurlijk bij het orkest zelf. Als er een zwakke schakel merkbaar wordt, moet er een oplossing komen, bijvoorbeeld door de verhuizing van een musicus naar een andere plek in de groep. Of helemaal eruit. Dat lijkt eenvoudig, maar het zijn ingewikkelde processen. Het gaat soms om heel goede musici, of om mensen die ontzettend goed zijn geweest. Maar je moet er taai en standvastig aan werken, ook als de motivatie daartoe nog ontbreekt in de groep zelf. Veel praten. Nooit een eenmansactie inzetten.’
Af te raden, volgens Loot, is ‘prestigeverlies door níet te werken met de beste dirigenten die in de wereld rondlopen’. ‘Die kijken állemaal naar elkaar. En de pers kijkt met net zo’n blik.’
Loot prijst het KCO gelukkig, omdat het, ‘net als onze ankerpunten in Wenen en Berlijn’, door zijn prestige in staat is een grens te stellen aan zijn dirigententarief. Dat varieert van 10 tot 20 duizend euro per avond. ‘Nog altijd veel geld, maar het is minder dan de helft van wat ze in München krijgen. Van ons accepteren ze het, omdat ze het de moeite waard vinden ons te dirigeren. Dat is dan het verschil tussen 50 en 20 duizend.’
München, de marktbederver? ‘Die stad heeft bedacht dat ze kwaliteit kunnen kopen. Altijd beter willen zijn dan Berlijn. Op een gegeven moment hadden ze de drie best betaalde dirigenten ter wereld. Maazel bij de Rundfunk. Levine bij de Philharmoniker, Mehta bij de Opera. Dodelijk. We hebben er allemaal last van gehad.’
De chefdirigent. Niet de laatste factor in polls over de beste orkesten. Toen het rond 2002 duidelijk werd dat KCO-musici het met een onsje minder Chailly wilden doen, en Chailly nóg een onsje minder KCO op het bord wilde, was het een aantal KCO-musici duidelijk: ‘Gewoon Jansons nemen.’ Probleempje: de Let Mariss Jansons was net benoemd bij de Bayerische Rundfunk in München.
Loot oogstte wrevel door te ‘temporiseren’. Hij zag rampscenario’s van intern botsende KCO-fracties en verkruimelde orkest-dirigentrelaties, en stelde een commissie in van orkestleden en staf. De korte kandidatenlijst (1 naam) werd met 19 uitgebreid.
De analyse daarvan nam maanden in beslag. Waarna Jansons zich nog prudenter betoonde, en het KCO een half jaar op zijn antwoord liet wachten. ‘Mijn doel’, zegt Loot, ‘was dat de nieuwe man kon rekenen op een optimaal draagvlak, en dat is gelukt. Zo iemand moet ook de tijd krijgen zijn eigen eisen in overeenstemming te brengen met de mogelijkheden.’
Dat Jansons in München twee keer zoveel verdient, heeft geen invloed op zijn loyaliteit, stelt Loot. ‘Voor hem is het 12 weken hier en 10 weken daar.’
Aanbeveling Loot: ‘Geen enquêtes in een orkest. Een artistieke commissie, daar praat ik graag mee. Peilen is dodelijk. Toen ik bij het APhO Paavo Berglund wilde benoemen, werd er gestemd; 49 tegen en 51 voor. Zelfs al hadden we Berglund gevraagd, dan had hij alleen maar gezegd kunnen hebben: daar begin ik niet aan.’
‘Ontploffingen’ als bij de Staatskapelle Dresden, waar de tussenpaus Bernard Haitink namens protesterende orkestleden tevergeefs om een herstemming vroeg en ‘beschadigd’ opstapte (Haitinks opvolger Fabio Luisi was al gekozen en aan de publiciteit voorgesteld), brengen alleen maar misère, meent Loot.
‘Als ze mij een diplomaat noemen, dan klopt dat, maar niet helemaal. Uit mijn mond komt ook wel eens: Kan deze serie wat prikkelender? Ik ben iemand die strategisch en tactisch denkt, en gewend is voet bij stuk te houden. Ik roep het alleen niet hardop. Schreeuwen van ‘dit gaan wij doen, geweldig’ schijnt tegenwoordig veel aanzien op te leveren, of het nou lukt of niet. Aan mij is het niet besteed.’
Loot studeerde rechten in Groningen, had daarnaast celloles van de conservatoriumdocent René van Ast, en was cello-aanvoerder in het Groningse studentenorkest, dat toen onder leiding stond van de componist en musicus Bertus van Lier. ‘Een unieke man. Het ging er serieus aan toe. Schubert werd systematisch ingestudeerd.’ Nóg voelt Loot het in de handen, als hij vanaf rij 1, stoel 50 de Onvoltooide hoort. ‘Ik zit altijd mee te denken met de celli.’
Een schets komt tevoorschijn, genoteerd in een cahier. Links loopt, scherp zigzaggend, een lijn van ‘start’ naar ‘doel’. Rechts loopt een rechte lijn, onderbroken door blokjes. ‘Links is het traject van leiders die het heel druk hebben met ‘vandaag gaan we het weer heel anders doen’. Rechts is mijn manier. Er zijn trajecten die ik langzaam neem omdat er weerstand zit. Zie het blokje. En ineens is er een grote stap, vaak op momenten dat anderen dat niet verwachten.’
Bij het NedPhO haalde Loot de Oostduitse dirigent Haenchen binnen. Met hem bouwde hij ‘partnership’ op. ‘Toen Pierre Audi en Truze Lodder hem zijn titels bij de Opera afnamen, nam ik hem gewoon weer mee naar het overleg als onze orkestchef. Zat hij er toch weer bij.’
Na Loots overstap naar het KCO bleek Chailly zijn eigen opvattingen te hebben van partnership. ‘Dat er dag en nacht een chauffeur beschikbaar moest zijn om een hemd naar de stomerij te brengen en dat soort dingen. Ik ben wat soberder ingesteld. Ik liet me ook niet per direct om 12.15 uur in zijn kamer ontbieden. Bel maar terug. Hij was erg naar de ogen gekeken door het bestuur en mijn voorganger Wijnbergen.’
Advies van Loot aan orkestdirecties: ‘Klaag nooit bij een bestuur over je chefdirigent. Zie collega Blovsky, pas nog in München. Meteen weg.’ Vervolgadvies: ‘Altijd opletten met verbindingen tussen orkestleden en bestuursleden. Die kunnen het ineens over een directeur hebben. Ik heb altijd vooroverleg gepleegd.’ Loot denkt dat hij ‘ogen in de rug’ heeft.
Het KCO-bestuur wenste hem ‘veel succes’ toen hij het mes zette in het voorrangssysteem bij KCO-abonnementen. ‘In het publiek zat weinig doorstroming. Sommigen claimden sinds de jaren dertig abonnementsrecht.’ Loot geloofde niet in het bestaan van 136-jarige ouders die aan kinderen hun kaart leenden. ‘Ik zie nu ook in de traditionele B-serie steeds meer jongeren.’ Het oude KCO-imago – bankiersorkest in een linkse stad – begint wat Loot betreft achterhaald te raken. ‘Het was al niet het eerste dat me aantrok.’
Loot bleef on speaking terms met Edo de Waart, de beoogde NedPhO-chef die zijn weigering naar het pas geformeerde orkest te komen in 1985 onderbouwde met de woorden ‘minkukels regeren’. Loot bleef on speaking terms met Chailly. Een ‘groot dirigent’, ofschoon hij Loot ‘provinciaals’ noemde. Loot: ‘Omdat ik vind dat niet ik, maar een orkestinspecteur de dirigent een glas water brengt.’ Loot: ‘Als jij dat de kunst van de regent noemt om on speaking terms te blijven, dan heb je een punt.’
Overigens: ‘Zeventig duizend per avond voor de violiste Anne Sophie Mutter, daar doen we dus niet aan mee.’