Afgrond gaapt achter tralala van Des Knaben Wunderhorn
Een première van Gustav Mahler, anno 1999 in het Concertgebouw! Die aankondiging intrigeerde. Temeer omdat het een première betrof van Des Knaben Wunderhorn, een bekende verzameling Mahlerliederen voor zangstem en orkest....
Die mededeling maakte het nog intrigerender. Ze leek te impliceren dat alle Bruno Walters, Abbado's en Haitinks en hun zangers en orkesten, inclusief het Concertgebouworkest, en misschien zelfs wel Mahler zelf, er allemaal naast hebben gezeten met hun liederen uit Des Knaben Wunderhorn.
In zekere zin ís het ook altijd een rommeltje geweest met de Wunderhornliederen. Ze vormen strikt genomen geen cyclus. Mahler componeerde ze naar gelang zijn pet stond. Wat ze verbindt, is de toon, de kinderlijke woordkeus van de teksten - ontleend aan een bloemlezing van de romantische dichters Von Arnim en Brentano.
Wat naïef is aan het Röschen rot, het spartelende visje, het moedertje en het soldaatje dat de trom slaat, dat is in de toonzettingen van Mahler op een wonderlijke manier quasi-eenvoudig en quasi-naïef. Bij Mahler gaapt achter het tralala de afgrond.
Maar wat de volgorde zou moeten zijn van de Wunderhornliederen (als die er al is), of de ideale stembezetting (als die al bestaat), daarover tasten we in het duister. De ware attractie van goede liedkunst is dan ook de verwisselbaarheid van het zingende personage. Een soldaat, meestal man (bariton), kan hier een jongetje zijn (vrouwenstem). 'Ach moedertje': de vertolker van Das irdische Leben is zowel kind als moeder als verteller. Maar het hongerende kind (vrouwenstem) kan een bejaarde man zijn met een visioen van barre tijden.
Zo maken Mahlerdirigenten gewoonlijk hun eigen Wunderhorncycli op basis van toonsoorten, stemafwisseling, tempi en 'dramaturgisch gevoel'. En zo verzamelden zich woensdag de bariton Matthias Goerne, de sopraan Ruth Ziesak en de alt Michelle De Young (de alt Ewa Podles en de tenor Endrik Wottrich hadden zich afgemeld) rond Riccardo Chailly. Allen weer verenigd in een sfeer die ook elk beginnend cabaretje kent: en jij doet dit, en na dat nummer komt ditmaal dat.
Want uitsluitsel hierover geeft ook de Mahler-Gesamtausgabe niet. Wat er überhaupt 'première' aan was, was verre van duidelijk.
Iets flinterduns, naar het schijnt, van puntjes en articulatieboogjes in Urlicht, en in Das himmlische Leben. In dit lied, dat bekend is van Mahlers vierde symfonie (het wordt vaak weggelaten in Wunderhornuitvoeringen, maar klinkt hier als slotnummer), herkenden we een tamboerijn in plaats van schellebellen. Bij de rinkelende tempohernemingen die we van de vierde symfonie kennen als plötzlich bewegt, zouden we Chailly ditmaal graag toeroepen: nicht eilen! Of was dát de première?
Blazers deden het mooi. Strijkers deden het nog mooier. De sopraan bleef wat achter. Bariton Goerne was beter. Maar op Goernes speciale verzoek waren vijf liederen - over première, wetenschap en 'versies' gesproken - weer getransponeerd naar een andere toonsoort.
Advies: plak die sticker met World Premiere Recording er maar niet op, op die aanstaande Wunderhorn-cd met het Concertgebouworkest en de Decca-artiesten Chailly en Goerne.
En doe Bachs Suite nr 1 een ander keertje maar weer over. Dat Bachexperiment had niets van de impact die Chailly's Matthäus eerder dit jaar kenmerkte.