ColumnThomas van der Meer
Onze tbs’ers hebben één ding met elkaar gemeen: ze zijn de kliniek niet uit te branden
Onze tbs’ers heten Henk, Dimitri en Youssef. Als ik mensen vertel dat er in de kliniek ook tbs-patiënten wonen, zeggen ze weleens voor de grap dat ik moet uitkijken dat ze niet ontsnappen – daar staan tbs’ers kennelijk om bekend. Maar Henk, Dimitri en Youssef hebben één ding met elkaar gemeen: ze zijn de kliniek niet uit te branden.
Over Henk (56) kan ik kort zijn: die is lui. Hij moet van mij elke dag een wandeling maken en dat betekent dat hij door de voordeur naar buiten gaat, om het gebouw heen sjokt en via de achterdeur weer binnenkomt. Dat is het maximaal haalbare. Het liefst loopt hij uit mijn zicht en dan weer terug, daarom blijf ik altijd even in de deuropening staan. Als hij dan voorzichtig over de heg gluurt of ik er nog sta, kijk ik hem streng aan en roep: ‘Hup!’
Over de auteur
Thomas van der Meer is schrijver en werkt in een psychiatrische kliniek. Hij schrijft om de week een wisselcolumn met Erdal Balci. De namen in deze column zijn gefingeerd en sommige details zijn aangepast.
Dimitri (43) durft niet naar buiten. Hij is bang dat hij niet kan ontkomen als er iets ergs gebeurt. Dat heeft ook zijn tbs veroorzaakt: hij durfde niet naar buiten, kon dus niet op zijn werk komen, werd ontslagen, kreeg een huurachterstand en ging in blinde paniek door het lint toen ze hem zijn huis uit zetten.
‘Ze hadden me gewoon met rust moeten laten, dan was er niets gebeurd’, zegt hij. ‘Ik zat alleen maar binnen. Ik deed niemand kwaad.’
‘Het is ook niet verboden om binnen te blijven, maar dat moet je wel goed regelen’, zeg ik. ‘Je moet werk hebben dat je vanuit huis kunt doen of een uitkering aanvragen.’
‘O ja? Sommige mensen liggen jarenlang dood in hun huis. Dat lees je weleens, hè? Nou, je gaat mij niet vertellen dat die dode mensen hun zaakjes beter regelen dan ik, maar daar komen ze niet klagen, die laten ze lekker liggen. Járen! Misschien is er daarom woningnood. Al die dode mensen houden huizen bezet.’
Youssef (32) kan niet naar buiten omdat er mensen achter hem aan zitten. ‘Ik heb dingen gedaan die… Nou ja, dingen waar ik spijt van heb. Die mensen willen me dood hebben. Als ik in de stad kom, word ik meteen van kant gemaakt.’ Hij zit me dit te vertellen terwijl ik hem help online boodschappen te doen, want hij kan zich zelfs in de supermarkt niet vertonen.
Zijn verhaal klinkt niet helemaal ongeloofwaardig, want hij zat in het criminele milieu. Aan de andere kant: hij woont hier niet voor niets. ‘In het verleden ben je in de problemen gekomen omdat je dacht dat je achtervolgd werd, terwijl dat niet zo was’, zeg ik. ‘Dat kwam door je psychische stoornis. Dus ik twijfel of het wel klopt wat jij zegt. Stel je voor dat er in werkelijkheid niets aan de hand is, dat er niemand is die jou iets wil aandoen. Dan zit jij je tijd hier te verspillen, je leven te vergooien. Dat vind ik erg. Begrijp je dat, Youssef?’
‘Maar stel je voor dat het wel klopt. Jullie geven mij medicijnen en therapie en op het laatst begin ik ook te geloven dat er niemand is die mij wil vermoorden, dus ik wandel hier vol goede moed de poort uit, de zonnestralen tegemoet, en dan word ik voor mijn kop geknald. Begrijp jij mij ook, Thomas?’
Tbs kan op verschillende manieren aflopen. Er zijn patiënten die na de behandeling stap voor stap terugkeren in de maatschappij en uiteindelijk hun gewone leven weer oppakken. Andere patiënten blijven in een kliniek wonen of in een andere woonvorm met begeleiding. Dimitri denkt dat helemaal zelfstandig wonen niet gaat lukken, maar hij wil wel graag begeleid wonen. Om dat voor elkaar te krijgen, moet de rechter zijn tbs beëindigen, maar zolang Dimitri niet naar buiten gaat, gelooft de rechter niet dat hij daar klaar voor is. Daarom gaan we af en toe oefenen.
Dimitri schuifelt achter me aan naar buiten. Onder de rand van zijn muts schieten zijn ogen schichtig heen en weer en zijn mond is een gespannen streep. Hij staat stil op de parkeerplaats naast de kliniek. ‘Is dit ver genoeg?’