Het heelal volgens Van Hal
Een vreselijke verspilling van ruimte: de kosmos is mogelijk levenlozer dan gedacht
Het is mijn favoriete citaat uit sciencefictionfilm Contact uit 1997. ‘Het universum is een behoorlijk grote plek. Het is groter dan alles waar iemand ooit van heeft gedroomd. Dus als wij alleen zijn… lijkt dat een awful waste of space, een vreselijke verspilling van de ruimte’, zo zegt de fictieve astronoom Ellie Arroway daarin.
Gegeven het waanzinnige formaat van het universum, lijkt het inderdaad gevoelsmatig welhaast een belediging als wij in al die uitgestrektheid alleen zijn. En toch volgt af en toe de twijfel: zou het dan tóch, dat er verder niemand is?
Zo ook eerder deze maand, toen astronomen op de wetenschappelijke voorpublicatiesite Arxiv becijferden dat we tot 74 procent van de planeten die we eerder als mogelijk levensvatbaar beschouwden bij nader inzien kunnen afschrijven als woonplaats van E.T.
De vorig jaar overleden astronoom Frank Drake werd in astronomische kringen wereldberoemd met een formule, de Drake-vergelijking. waarmee je het aantal intelligente buitenaardse beschavingen in de Melkweg kunt schatten. Daarin zitten allerlei termen waarvan astronomen de exacte waarde niet kennen, zoals ‘het aantal planeten met leven waarop dat leven intelligent wordt’.
Vul je de formule in op basis van de best beschikbare wetenschappelijke kennis dan rolt er een antwoord uit ergens tussen de één (we zijn alleen) en enkele honderden miljoenen (een Melkweg tjokvol intelligent leven). De vergelijking toont daarmee vooral hoe volkomen de mensheid in het duister tast over het bestaan van buitenaards leven.
Alleen al de vraag op welke planeten überhaupt leven kan ontstaan – een afzichtelijk kosmisch korstmorsje zonder enige intelligentie is ook al genoeg – blijkt lastig te beantwoorden.
Op aarde, ons enige voorbeeld, is vloeibaar water een vereiste voor de ontwikkeling van alles dat kruipt, zwemt, loopt en vliegt. Vandaar dat astronomen bij hun jacht op planeten met leven op zoek zijn naar werelden waarop het water eveneens vloeibaar is. Ze introduceerden daarom de zogeheten ‘leefbare zone’, de ideale afstand van een planeet tot z’n moederster. Te dichtbij en eventueel aanwezig water verdampt, te ver weg en het bevriest.
Maar, zo beschrijven de onderzoekers nu in hun artikel: sterren evolueren. Ze worden heter of juist kouder, groeien of krimpen. Dat wisten astronomen al langer, maar de gevolgen waren niet eerder goed in kaart gebracht.
Een planeet zal daardoor namelijk niet altijd z’n gehele levensduur in de leefbare zone bivakkeren. Met alle gevolgen van dien: planeten die ooit te dicht bij hun ster stonden, bijvoorbeeld, staan misschien nú wel op de ideale afstand, maar zijn hun water door verdamping mogelijk allang kwijtgeraakt. Uiteindelijk blijkt de levensvatbaarheid van 29 tot 74 procent van planeten in de leefbare zone bij nader inzien toch twijfelachtig.
Een awful waste of space blijft het, als wij de enige wezens zijn die op een levensvatbare planeet door de kosmos dobberen. Maar de kans daarop is bij nader inzien weer een stukje groter.