Commentaarraoul du pré
Zonder financiële kaders is het einde zoek
Drie decennia lang werd het land geregeerd op basis van strakke financiële afspraken. Die gelden kennelijk niet meer, maar wat komt ervoor in de plaats?
Politiek is keuzes maken in tijden van schaarste. Dat weet Mark Rutte als geen ander. SGP-leider Kees van der Staaij memoreerde onlangs hoe oppositieleider Rutte in 2009 een motie van wantrouwen indiende tegen het laatste kabinet-Balkenende omdat dat weigerde de overheidsfinanciën te beteugelen na de bankencrisis. Een jaar later stond Rutte zelf aan het roer en voegde hij de daad bij het woord: strenge begrotingsdiscipline was de belangrijkste leidraad van de kabinetten Rutte I en II, met enorme bezuinigingen tot gevolg. In een deel van het land dreunen ze nog na.
Geholpen door de opverende economie kon Rutte III de teugels laten vieren, maar met Rutte IV komt het land in een geheel nieuwe dimensie. Het regeerakkoord werd zonder financiële doorrekening gepresenteerd. Nu de oppositie die toch heeft afgedwongen, weten we waarom: de staatsschuld loopt in de komende decennia op tot ruim boven de 90 procent van het bruto binnenlands product, vér boven de nationale en de Europese norm. Het kabinet legt de rekening voor de torenhoge ambities bij toekomstige generaties.
Natuurlijk zijn de omstandigheden anders dan tien jaar geleden. De aanhoudend lage rente maakt lenen voordeliger dan ooit. Geleend geld drukt nauwelijks op de rijksbegroting. Er zijn bovendien economen die voorzien dat dat altijd zo zal blijven, omdat de centrale banken alles doen om een rentestijging te voorkomen.
Aan de andere kant: tot voor kort leek ook een inflatie van bijna 6 procent ondenkbaar. Die hebben we nu. En juist die inflatie brengt een renteverhoging opeens toch weer dichterbij, omdat anders totale economische oververhitting dreigt. Niemand weet hoe dat zich over een periode van meer dan vijf jaar ontwikkelt. Een bescheiden rentestijging van 1,5 procent jaagt de staatsschuld al op tot 125 procent. Bovendien wakkert een expansief begrotingsbeleid de inflatie verder aan.
Een land kan daar natuurlijk voor kiezen. Bijvoorbeeld vanuit de overtuiging dat klimaat, natuurherstel en de verbetering van het onderwijs zo belangrijk zijn dat ze een hoge staatsschuld rechtvaardigen. Daarover is nu echter geen fundamenteel debat gevoerd. Het was vorig jaar geen thema bij de verkiezingen, de regeringspartijen voerden er geen campagne mee en er is in de Tweede Kamer niet grondig over gesproken.
Dit nieuwe beleid is geheel tot stand gekomen in de beslotenheid van de moeizame formatieonderhandelingen. En het heeft er alle schijn van dat het daarvan ook een direct gevolg is. VVD, CDA, D66 en CU hadden al moeite genoeg om elkaar weer te vinden. Kennelijk is het alleen gelukt op de voorwaarde dat ze elkaar niet lastigvallen met ingewikkelde politieke keuzes over bezuinigingen die tegenover de extra uitgaven moeten staan. Alles kan, alles mag. En dan wordt het ook nog weggemoffeld onder het mom van ‘eenmalige uitgaven’.
In 1994 introduceerde de toenmalige minister van Financiën Gerrit Zalm het trendmatig begrotingsbeleid, met vaste kaders voor de uitgaven plus afspraken over de koers in tijden van voor- en tegenspoed. Sindsdien hebben kabinetten daarop gevarieerd, maar in de kern bleef dat beleid altijd overeind. Dat bood kabinetten houvast. Maar ook de oppositie. Die wist waarop de minister van Financiën gecontroleerd kon worden. Maar wat is de norm waarop Sigrid Kaag moet worden beoordeeld?
Zonder financiële kaders is het einde zoek en gaat het land een onzekere toekomst tegemoet. De Tweede Kamer kan dit zo niet laten passeren.
In het Volkskrant Commentaar wordt het standpunt van de krant verwoord. Het komt tot stand na een discussie tussen de commentatoren en de hoofdredactie.