Opinie
'Zonder diepgaande economische integratie geen euro'
De euro is alleen levensvatbaar als de landen van de eurozone economisch diepgaand integreren, schrijven Steven Brakman en Harry Garretsen. 'De monetaire unie is geen blijvertje zonder een sterkere economische unie.'
Ook dit jaar zal de discussie over het voortbestaan van de economische en monetaire unie (EMU) en van haar boegbeeld, de euro, voortgaan. De zuidelijke EMU-landen zullen een beroep moeten blijven doen op financiële steun. Alleen met verdergaande bezuinigingen en hervormingsmaatregelen zal aan de steunverzoeken gehoor worden gegeven.
Het is evident dat sanering van de overheidsfinanciën voor een land als Griekenland onontkoombaar is, maar een deugdelijker begrotingsbeleid op nationaal - of EU-niveau is geen voldoende voorwaarde voor een stabiele EMU. In dat opzicht is er weinig geleerd van de fouten in het Verdrag van Maastricht uit 1990, dat de basis vormt van de EMU. In dit verdrag staan de criteria voor het toegestane overheidstekort (3 procent van het bbp) en de overheidsschuld (60 procent van het bbp) centraal.
De opstellers van het verdrag dachten dat dergelijke simpele begrotingsregels zouden volstaan voor een stabiele monetaire unie. Dit is een vergissing gebleken. Niet alleen bleken de begrotingsregels manipuleerbaar en uiteindelijk nauwelijks afdwingbaar, maar voor een stabiele gemeenschappelijke munt is veel meer nodig. Dit inzicht dringt slechts moeizaam door, waardoor de EMU en de euro in de gevarenzone blijven.
Beleid
De les van de eurocrisis is niet alleen dat wij aangescherpte begrotingsregels of grensoverschrijdend bankentoezicht nodig hebben, maar vooral dat de economieën van de EMU-landen meer naar elkaar moeten toegroeien. Waar dat niet het geval is, zijn effectieve aanpassingsmechanismen nodig om economische onevenwichtigheden tussen de EMU-landen op te vangen. Dit vraagt om beleid waarbij de E van de EMU veel serieuzer wordt genomen; de monetaire unie is geen blijvertje zonder een sterkere economische unie.
Met de invoering van de euro werd de wisselkoers als beleidsinstrument opgegeven. Is een land te duur, dan bood een devaluatie uitkomst. Daarmee konden concurrentieverhoudingen worden hersteld. Het verlies van het wisselkoersinstrument moet dus worden gecompenseerd door andere instrumenten die ofwel de kans op onevenwichtigheden tussen landen verkleinen of een alternatieve mogelijkheid tot aanpassing bieden. Landen kunnen ook goedkoper worden door loon- en prijsaanpassingen, daarnaast zouden werklozen in het ene land kunnen verhuizen naar het andere. Of werklozen ontvangen een werkloosheidsuitkering uit landen waar het relatief goed gaat.
En hier wringt de schoen. Het huidige beleidsinstrumentarium in de eurolanden schiet ten aanzien van al deze wisselkoersalternatieven tekort. Loon- en prijsaanpassingen stuiten op grote weerstand, migratie verloopt in de praktijk stroef en belastingoverdrachten van het ene naar het andere land kunnen op weinig steun rekenen in de diverse parlementen. Voortgang op dit terrein betekent een verdieping van de economische unie en zonder die voortgang blijven de EMU en de euro, alle plannen voor een begrotings- of bankenunie ten spijt, op één been hinken.
Huizenzeepbel
Naast het omgaan met economische onevenwichtigheden tussen de EMU-landen moet het voorkómen hiervan veel hoger op de beleidsagenda staan. Impopulaire maatregelen, zoals belastingoverdrachten tussen landen of scherpe loon- en prijsaanpassingen, zijn dan minder nodig. Hiertoe is economische convergentie tussen lidstaten noodzakelijk. Sterke verschillen in het inkomen per hoofd of sterk uiteenlopende betalingsbalansoverschotten en -tekorten bevorderen de gedachte dat het voortbestaan van de euro onhoudbaar is en stimuleren speculatie tegen de euro. De speculatieve huizenzeepbel in Spanje had voorkomen kunnen worden als de Spaanse centrale bank in samenspraak met de ECB eerder had ingegrepen met kredietbeperkingen.
Nationaal beleid dient niet alleen te worden gevoerd met het oog op het binnenland, maar ook gericht te zijn op het voorkomen van structureel uit elkaar lopende ontwikkelingen. In dit verband stelde het CPB al eerder de Nederlandse loonontwikkeling ter discussie; gezien de ontwikkelingen in Europa zou in noordelijk Europa minder de nadruk op loonmatiging kunnen worden gelegd.
Op dit moment heeft de Europese Centrale Bank de acute eurocrisis bezworen door aan te kondigen 'te doen wat nodig is.' Dit heeft tijdelijk rust gegeven op de financiële markten, zoals blijkt uit de dalende rentevoeten in Griekenland en Spanje. Maar het blijft een noodverband. Het rapport van Van Rompuy, de voorzitter van de Europese Raad, dat de huidige EMU-beleidsagenda bepaalt, borduurt grotendeels verder op de oude monetaire weg uit het Verdrag van Maastricht. Er is sprake van een bankenunie, verdergaande begrotingsdisci- pline en heel verdekt een begin van een discussie over overdracht van nationale beslisbevoegdheid naar Brussel, waardoor grensoverschrijdende belastingoverdrachten wellicht tot de mogelijkheden gaan behoren. Het is een rapport op kousenvoeten, waar de verdieping van de economische unie wel wordt genoemd maar achteraan bungelt.
De voorgestelde maatregelen zijn vooral gericht op budgettaire en financiële criteria, maar door een hint in de richting van een federaal Europa wordt ook een voorzichtig begin gemaakt met een discussie over hoe het verlies van het wisselkoersinstrument te compenseren. Het is nog niet veel, maar het is wel een begin.
Door de crisis zijn we er hardhandig aan herinnerd dat, hoe 'gezond' de nationale overheidsfinanciën van de EMU-landen ook mogen zijn, de monetaire unie op drijfzand berust zolang de economische unie niet voldoende serieus wordt genomen.
Steven Brakman en Harry Garretsen zijn hoogleraar Economie aan de Rijksuniversiteit Groningen.
Dit vraagt om beleid waarbij de E van de EMU veel serieuzer wordt genomen