ColumnAleid Truijens
Wie er ook minister wordt, durf wél in te grijpen in de onderwijscrisis
Het lerarentekort bereikt de bodem. Het gaat zo niet langer. Het tekort is overal – niet alleen in de grote steden, ook in de provincie. Lees de schrijnende reportage van Patricia Veldhuis en Frederiek Weeda in NRC Handelsblad van afgelopen vrijdag. Een kwart van de basisscholen heeft permanente, hopeloze vacatures. Er zijn scholen waar bijna de helft van de leraren onbevoegd is: stagiairs, onderwijsassistenten, een ouder of grootouder met tijd over, een zij-instromer in opleiding. Als een leraar ziek is, breekt paniek uit; de invallerspool is leeg. Ouders krijgen hun kinderen mee naar huis. Een ramp, want ze moeten werken, en de kinderopvang is ook onderbezet.
De gevolgen op lange termijn zijn erger: er is een rechtstreeks verband tussen het opleidingsniveau van leraren en de resultaten van leerlingen. In Nederland zijn de schoolprestaties al twintig jaar aan het kelderen – met leesvaardigheid zitten we onder het OECD-gemiddelde, in de domme helft van het rijtje, heel beschamend. We kunnen het lerarentekort er even niet bij hebben. Vorige week was er een rondetafelgesprek in de Tweede Kamer over het lerarentekort en op 6 oktober is er een commissiedebat. Met zorgelijke gezichten wordt telkens vastgesteld dat het om ‘een veelkoppig monster’ gaat.
Maar wie heeft eindelijk een oplossing voor deze samenhangende problemen, gebrek aan kwaliteit en gebrek aan leraren? Of zelfs maar een beginnetje? Elk kind in Nederland heeft recht op goed onderwijs, van een bevoegde docent. Onze overheid heeft daarvoor de verantwoordelijkheid, maar weigert die te nemen, zij schuift die af op de schoolbesturen, de PO- en de VO-raad – de kleilaag tussen overheid en klas.
De Onderwijsinspectie meldt jaarlijks, als een trouwe hond, in De Staat van het Onderwijs, hoe beroerd het ervoor staat, dat we wéér dieper zijn gezonken, maar daarop volgt een machteloos zwijgen. De angst voor ‘staatsonderwijs’ is diepgeworteld. Ze heeft geleid tot wegkijken en afschuiven, met het huidige moeras als resultaat.
Wie er ook minister wordt, van welke partij, het nieuwe ministerie heeft de plicht om nu wél verbetering te bewerkstelligen. Houd op met pr-praatjes over excellente scholen, 21ste-eeuws onderwijs en een fonkelnieuw curriculum. Garandeer eerst eens dat de basis op orde is, dat ouders erop kunnen vertrouwen dat hun kinderen voldoende leren, van mensen die daar verstand van hebben. Reken scholen harder af op slechte resultaten. Maar help ze ook om leraren te werven met behoorlijke salarissen – het gelijktrekken van betaling van hbo’ers in het basis- en voortgezet onderwijs is een goede stap – betere werkomstandigheden, gratis studiemogelijkheden en betaalbare woningen. En maak het voor parttimers aantrekkelijk om een dag meer te gaan werken, door ze voor die dag meer te betalen. Doe iets.
Verlagen van opleidingseisen is een heilloze weg, ook al blijkt ook nu weer dat veel studenten zakken voor de toelatingstoetsen voor de pabo. Als je de kwaliteit wilt verbeteren, moet het opleidingsniveau juist omhoog. Dat maakt het onderwijs voor studenten die meer ambiëren dan ‘leuk met kinderen werken’ aantrekkelijk. Een mix van mensen met verschillende niveaus en specialisaties is goed voor basisscholen.
Het is mooi nieuws dat vier universiteiten in 2022-2023 een masteropleiding tot leraar basisonderwijs gaan aanbieden. Die afgestudeerden kunnen een hoop kennis de scholen in brengen. Maar waardeer die mensen dan ook, jaag ze niet weg. Bied vaste contracten. Betaal die academische basisschoolleraar hetzelfde als de eerstegraadscollega’s in het middelbaar onderwijs. Een overheid die het lerarenbeleid weer in eigen hand neemt, kan dat gewoon zelf besluiten.