VerslaggeverscolumnToine Heijmans in Amsterdam
Weer passen de Nederlanders zich vrijwel geruisloos aan
Drie maanden geleden deed ik de deur van de krant achter me dicht, en nu ik die deur weer openmaak ligt Nederland er anders bij – maar niet wezenlijk anders.
Wat me opvalt is de stilte. Niet de dagelijkse stilte van de Dam, als tijdens een dodenherdenking, met dat verlaten vlechtwerk van straatjes en steegjes eromheen – een half leven woon ik in die stad en nu pas heb ik ’m gezien.
Niet de stilte van de kantoorparken, de havens, de luchthaven, de parkeergarages, de stations, de tankstations of de 12-baans snelweg die zich monsterlijk uitvouwt in het landschap – je ziet ineens hoe dit land is ingericht op hogesnelheidslevens, en op grote ambities, te groot; je ziet hoe krachtig de wederopbouw is doorgezet.
Het is een andere stilte. Vrijwel geruisloos voegen de Nederlanders zich naar wat ze alweer ‘het nieuwe normaal’ noemen. De drukte die ze met elkaar maakten is ingeruild voor de rust van de viruscrisis. Een ongelooflijk vertoon van aanpassingsvermogen: binnen een halfuur alle restaurants en cafés dicht. Scholen dicht. Straten leeg.
Hier en daar bekeurt de politie samenscholers, een enkel park is met een megafoon ontruimd. Maar de crisisrode bestelwagen die door mijn lege wijk rijdt met een omroeper aan boord (‘blijf thuis, stay home’) valt op door zijn eigen overbodigheid. Want we blijven thuis en we stayen home, over het algemeen.
Het is Bevrijdingsdag dinsdag, en Arie Elshout schreef terecht in de krant: ‘Laten we in godsnaam een beetje voorzichtig zijn met vergelijkingen tussen deze coronatijd en de oorlog’ – maar ik dacht aan een lezing van historicus Hans Blom. Ik studeerde nog en het was de eerste keer dat ik de term ‘accommodatie’ hoorde, die eerder door Ernst Kossmann was gebruikt: de manier waarop de Nederlanders zich schikten naar de nieuwe machtsverhoudingen tijdens de bezetting. Ze zochten de weg van het minste kwaad, niet uit morele overtuiging, maar als een manier om de oorlogstijd zo zakelijk en ordelijk mogelijk te doorstaan, en zoveel mogelijk van het oude leven te behouden. Kossmann schreef, in De Lage Landen: ‘Men deed er dus verstandig aan zich naar de omstandigheden te voegen’.
Dit zijn andere omstandigheden, maar ook nu tonen de Nederlanders zich inschikkelijk. Geruisloos passen ze zich aan, ten koste van veel. Gesloten bedrijven, werkloze zzp’ers, overwerkte verpleegkundigen, een parlement op halve kracht, de rechtspraak dicht.
‘We zien wel’, zei een kennis met een taxibedrijf. ‘Het is iets nieuws’, zei de eigenaar van het wijkrestaurant die enthousiast met take-away begon. ‘Het is alsof we in twee tijdszones leven’, waarschuwde een vriend die investeert in duurzame bedrijven: wat we zien is de kalme wereld van de mensen met een vaste baan, wat we niet zien is de paniek bij de rest. Omdat het gewoon is om moed te houden. Omdat failliet gaan ook mislukken is, en daar praat je niet over. Omdat het logisch is: aanpassen.
De coronacrisis was nog niet begonnen of hoopvol werd geanticipeerd op een betere wereld. Waarin we minder vliegen, verstandiger boeren, waar we weer rekening houden met het kleine en met elkaar. In een prachtig stuk in de NRC schreef Olga Tokarczuk: ‘er breken nieuwe tijden aan’.
Maar de politiek is nog steeds dezelfde, en de premier is met z’n partij onafgebroken populair.
Wat me opviel was het gemak waarmee de minister van Financiën een begrotingstekort aankondigde van 92 miljard, en niets wilde zeggen over de gevolgen ervan. Over de bezuinigingen die straks nodig zijn – op de bijstand, de rechtszekerheid, het onderwijs, de thuiszorg, de ggz, de bibliotheken; op alles wat lastig te vatten is in waarde en winst.
Want dat is ook accommoderen: vasthouden aan hoe het was.