CORONADAGBOEKNADIA EZZEROILI
Wat als de Marokkaans-Nederlandse echtgenote in tijden van crisis géén zonnetje in huis is?
‘Weet je waar ik zo dankbaar voor ben?’, vraag ik mijn partner retorisch. ‘Dat ik dus op tijd, net voordat de crisis begon, mezelf geprivilegieerd mag noemen.’
‘Wat dan? Omdat je met mij bent?’, vraagt hij bloedserieus, met het zelfvertrouwen van een witte strafrechtadvocaat die in Buitenveldert is opgegroeid. ‘Natuurlijk niet’, blaf ik terug. ‘Niet alles gaat over jou. Ik ben geprivilegieerd omdat ik drie jaar geleden nog geen vast contract had, antikraak woonde en geen gezin had.’
Want stel je voor dat mijn baan was weggevallen en ik alleen woonde. Ik kan de singles en freelancers die ik op sociale media geregeld kalm, berustend en zelfs geestig over hun situatie zie vertellen alleen maar bewonderen. En ik ben op mijn blote knietjes dankbaar voor mijn eigen omstandigheden.
Nu is het de vraag hoelang deze privileges op het gebied van inkomen en werkperspectief in stand blijven. Maar zolang het duurt zijn die nog altijd, meen ik, het resultaat van geluk, hard werken en geconditioneerde achterstandswijkangstjes overwinnen. Het heeft best een tijd geduurd, wil ik maar zeggen, voordat ik dit allemaal kon verzilveren en emotioneel rijp genoeg was om een gezin te beginnen.
Maar we komen hier niet uit, mijn partner is nog steeds van mening dat hij de bron van alle vreugde, liefde en privileges in mijn leven is.
Nu klopt het ergens ook wel dat die lamlul een groot deel van mijn hartje heeft gekoloniseerd. En hij kan beter omgaan met tegenslagen dan ik, de teflonlaag van Mark Rutte is er niets bij. Ik wijs hem dus maar niet op het essay dat afgelopen weekend in de Volkskrant stond, onder de titel ‘waarom mijn Marokkaanse man nog steeds het zonnetje in huis is’. Straks gebruikt hij het stuk als aanleiding om herstelbetalingen te eisen van Marokkaanse Nederlanders, omdat zijn Marokkaans-Nederlandse vrouw in tijden van crisis geen zonnetje in huis is, maar zich gedraagt als een meervoudige kettingbotsing.
Wat ik wel heb geleerd van het milieu waarin ik ben opgegroeid: bid voor het beste, maar ga altijd uit van de grootste teleurstelling. Dan kan het alleen maar meevallen. En zo kijk ik dinsdagavond naar de persconferentie van het kabinet, waaraan ik voor het eerst een goed gevoel overhoud. Ik ging er immers van uit dat de huidige maatregelen minstens tot juni zouden gelden, maar voorlopig blijft de situatie tot 28 april ongewijzigd.
Ook een lichtpuntje: ik merk dat ik meer autoriteit begin te krijgen bij onze dreumes. Sinds een week zet hij een hemeltergende brulstem op als ik op het tablet niet binnen drie seconden schakel van Bumba via Teletubbies naar Zandkasteel aan zee – en weer terug. Dinsdag knap ik. Ik word nog liever op de mond gekust door het coronavirus, dan dat ik het gebrul nog één uur langer moet aanhoren. ‘Óphouden nu’, bries ik met een kwade blik, die ik wél heb meegekregen van mijn Marokkaanse opvoeding. ‘Óphouden.’
Mijn dreumes houdt meteen op en begint schijnheilig met iets anders te spelen. Hij lacht zelfs naar me. Ik deel deze plotselinge progressie meteen in de zussengroep. ‘Hij lachte zo van: kijk eens hoe braaf ik ben’, app ik trots. Mishandeling werkt altijd, appt mijn zus direct terug. ‘Who told you otherwise?’
Dus nu voel ik me weer rot.