OpinieWetenschap
Verdeling onderzoeksgeld moet eerlijker en directer
De subsidieregen van de Nationale Wetenschapsagenda voor onderzoek kent wel erg lokale buien, betoogt Thijs Bol, universitair hoofddocent sociologie aan de Universiteit van Amsterdam.
In 2015 werd de Nationale Wetenschapsagenda (NWA) opgericht om de Nederlandse bevolking meer te betrekken bij de wetenschap. Er konden vragen ingestuurd worden, wat in groten getale gebeurde: de bijna 12 duizend vragen werden uiteindelijk ondergebracht in 25 wetenschappelijke routes.
Eind 2018 konden wetenschappers voor het eerst onderzoeksvoorstellen indienen voor de NWA. Ook dit gebeurde in groten getale: 323 onderzoeksgroepen dienden een voorstel in, elk team bestaande uit zowel wetenschappers als partners uit het bedrijfsleven of het maatschappelijk middenveld. Cofinanciering van buiten de universiteit was namelijk een noodzakelijke voorwaarde voor elk project: als er echt maatschappelijke behoefte is aan het onderzoek zouden externe partijen immers bereid zijn bij te dragen.
Op 12 juni werd bekend dat 17 van de 323 ingediende projecten zijn gehonoreerd. Tweehonderd onderzoekers mogen onderling 61 miljoen euro verdelen. ‘Het regent subsidies van de Nationale Wetenschapsagenda’, zo kopte de Volkskrant. Dat klopt, maar het zijn wel erg lokale buien. In verreweg het grootste gedeelte van onderzoeksland blijft het gortdroog.
Op een totaal van 323 voorstellen komen 17 voorstellen neer op een slagingspercentage van iets meer dan 5 procent. Dat betekent dat 306 opgestarte initiatieven tussen wetenschappers en partners zonder gevolg blijven. Allemaal samenwerkingen die zijn aangegaan met het maatschappelijk middenveld en het bedrijfsleven, maar niet worden gefinancierd.
In tijden waarin er veel aandacht is voor de toegenomen werkdruk onder wetenschappers lijkt dit het grootste nieuws van deze subsidieronde te zijn: duizenden wetenschappers hebben zich ingespannen voor niets.
Bovendien landt de subsidieregen zeer onevenredig over de wetenschappelijke domeinen. Van deze 61 miljoen euro gaat slechts 5,8 miljoen euro naar de domeinen alfa en gamma, terwijl er bijna 30 miljoen euro naar bèta en techniek gaat. De rest mogen de medici verdelen. Hiermee zet de NWA de adviezen van de commissie-Van Rijn om meer te investeren in bèta en techniek al in werking. Waarom er voor deze verdeling is gekozen is onbekend, maar dat er slechts een zeer kleine en selectieve groep in onderzoeksland baat heeft bij de Nationale Wetenschapsagenda moge duidelijk zijn.
Competities zoals deze georganiseerd rondom de NWA, zijn op geen enkele manier meer te verantwoorden. Onder de noemer van meritocratie en excellentie worden complexe competities opgetuigd die veel tijd kosten maar weinig opleveren. Aanvragers investeren tijd in het schrijven van voorstellen. Externe referenten investeren tijd in het lezen van projectvoorstellen, commissieleden investeren tijd om alle projecten meerdere keren te beoordelen. Alles wordt in het werk gesteld om de ‘beste’ uit te kiezen.
Maar daar zit een grens aan, en die is bij deze NWA-subsidieronde meer dan overschreden. Het is niet vol te houden dat slechts 5 procent van de ingediende voorstellen goed genoeg was om te financieren. Het is niet vol te houden dat deze competitie een succes is geweest. Als de NWA-subsidieronde iets heeft aangetoond, dan is het wel dat de huidige manier waarop we onderzoeksgeld verdelen niet meer werkt.
Hoe dan wel? Er zijn verschillende initiatieven die al vaker de revue zijn gepasseerd. Meer kleine beurzen bijvoorbeeld: hoeveel meer komen we nou te weten over een onderzoeksprobleem als het gefinancierd wordt met tien in plaats van vijf miljoen euro? Lotingen zijn ook een optie, dan verdwijnt in ieder geval de illusie van een meritocratische competitie. Of we kunnen de ingewikkelde competities compleet overslaan en het geld direct aan universiteiten geven, of wetenschappers het geld onderling laten verdelen.
Dat het anders moet is duidelijk. Het slagingspercentage van 5 procent voor de NWA is een historisch dieptepunt: nog nooit was de kans op succes voor een grote competitie lager. Laat dit dieptepunt de aanleiding zijn voor een brede discussie over hoe we onderzoek in Nederland moeten gaan financieren.
Thijs Bol is universitair hoofddocent sociologie aan de Universiteit van Amsterdam.
Zit er een limiet aan het aantal mensen dat je kunt kennen? Wat bewijst de uitslag van een schriftelijke test eigenlijk? In onze Grote Vragen Podcast beantwoorden we ‘vragen waar je nooit over na hebt gedacht maar plotseling dolgraag een antwoord op wilt hebben’.