Sylvia Witteman stond in de rij voor de kassa naast een Aziaat met een eenzame banaan en een zwarte koffer
Het was het eind van de middag, en in de supermarkt stonden lange rijen. Naast me stond een oude dame met twinkelogen en gezellig veel rode lippenstift op, die een plastic zakje sperziebonen droeg, naar schatting anderhalf ons. In haar andere hand had ze een doosje vegetarische ‘kipstuckjes’, waar ze verlekkerd naar keek. Aardappels had ze thuis nog, denk ik.
Een paar meter voor me stond een Aziaat met een enorme, volgestouwde rugzak; hij droeg welgeteld één banaan naar de kassa en keek intussen op zijn telefoon naar een filmpje waarin een wasbeer stoeide met een andere wasbeer. Naast hem stond een grote, zwarte rolkoffer.
Ik dacht na over die ene banaan. Zelf zou ik daar niet voor in de rij gaan staan, zeker niet met een koffer en een rugzak, maar ik heb dan ook al zeker veertig jaar geen banaan meer gegeten, omdat ik van die weeë vruchten walg.
De rij schoof tamelijk vlot door, zo ook de Aziaat met de eenzame banaan, maar de zwarte koffer bleef staan. Het blonde meisje achter de Aziaat (bosbessen, een moot zalm en een afbakstokbrood) tikte hem op zijn arm en wees op de koffer. Hij schudde verbaasd zijn hoofd. Het meisje schoof de koffer een beetje opzij, zodat ze door kon lopen.
Daar stond die koffer. Kon dat nou zomaar? Er worden voortdurend complete stations ontruimd wegens ‘terrorismedreiging’ als iemand een broodtrommel met een aangebeten krentenbol op het perron is vergeten, maar van die grote, ontheemde koffer keek niemand op of om?
De jongen van de beveiliging, een kopie van de jonge Andy García in blauw uniform, stond vele meters verderop lachend te gesticuleren tegen het mooie, lichtbruine meisje van de servicebalie. In een film zou die koffer nu zachtjes beginnen te tikken. Moest ik niet maken dat ik weg kwam? Nee, besloot ik. Als dat ding nu ontplofte was ik op slag dood en wist ik nergens meer van. Als ik daarentegen weg zou rennen, zou de explosie me waarschijnlijk alsnog in de rug treffen, waarna ik met afgereten onderbenen door de gillende menigte vertrapt zou worden, en daar had ik geen zin in.
Terwijl ik piekerend voortschuifelde, onderbrak de beveiligingsjongen ten langen leste zijn gebalts, liep kalm naar de koffer en rolde hem naar een rustig plekje bij de diepvriesfrites, 2 meter verderop. Daarna snelde hij, zijn glimlach alweer in de aanslag, terug naar het meisje van de servicebalie en trok haar plagerig aan een oorlelletje.
Toen ik met mijn boodschappen de winkel uitliep, stond die koffer daar nog steeds. Nou ja, als hij alsnog ontploft, leest u het wel in de krant.