ColumnAaf Brandt Corstius
Sinds ik corona heb gehad, ruik ik overal rook
Er was in februari een man op tv die met overgave aan een buisje met gedroogde lavendel snuffelde. Ik keek op mijn beurt met overgave naar die man. Zou hij de lavendel ruiken? Hij rapporteerde aan de journalist die hem interviewde dat hij een paar dagen geleden niets rook als hij het buisje tegen zijn neus hield, maar dat hij nu toch het idee kreeg dat hij iets van lavendel begon te ruiken. Hij deed geurtraining.
Ik dacht wat ik vaak dacht: als ik dit langer dan een jaar geleden op tv had gezien, zou ik hebben vastgesteld dat ik in een absurdistische comedy was gevallen, of in iets met sciencefiction – de planeet waar niemand kan ruiken en niemand mag knuffelen. Maar nu vond ik het heel gewoon.
Sterker nog, ik overwoog die buisjes met verschillende geuren ook te bestellen, want sinds ik in december corona had gehad, deed mijn voorheen fantastisch functionerende neus het amper nog.
Maar een paar weken geleden begon er iets te veranderen. Ik rook rook. In mijn huis, en ook op andere plekken. Als je rook ruikt, slaat je hoofd alarm, dus mijn hoofd sloeg steeds alarm. Ik bekeek thuis regelmatig de stoppenkast om te zien of er vonkjes uitsloegen. Ik liep verscheidene keren naar zolder. Ik haalde mijn man erbij, die nooit rook rook.
Ik vond ook dat ik zelf naar rook stonk. Onprettig, zeker voor iemand die nooit gerookt heeft en al haar hele leven op opdringerige en fanatieke wijze tegen het roken van sigaretten ageert. De geur van rook roept bij mij geen gezellige associaties op aan een feestje dat zo leuk was dat het acht volle asbakken heeft opgeleverd. Ik kon er niet van genieten dat ik naar rook stonk, en alles om me heen ook.
Het enige wat ik nog kon doen was googlen. Of dit normaal was. En ja, er blijken volksstammen te zijn die na corona rook ruiken waar geen rook is. Fantosmie heet het: geuren ruiken die er niet zijn. Ik bleek nog geluk te hebben: anderen ruiken de hele tijd rottende vuilniszakken. Want vreemd genoeg blijkt fantosmie vooral te leiden tot het ruiken van vieze geuren: rioolgeur, verbrande rubber, aangebrand eten, of, zoals iemand meldde: een vieze versie van tomatensoep met vermicelli uit blik. Nooit rozengeur of babyhaar.
Eén ding gaf me hoop: volgens de wetenschap waren mijn hersenen bezig om weer geuren in elkaar te knutselen, maar daarbij sloegen ze soms de verkeerde weg in. En die weg leidde naar een kroeg in de jaren negentig, rond 3 uur ’s nachts.