columnFrank Heinen
Remco Campert leeft niet meer, maar zijn blik is onsterfelijk
Dit is de scène. Twee mannen in een auto. Naast elkaar. Het is laat, ze hebben opgetreden. ‘In den lande’, zoals dat heet. Verhalen voorlezen. Signeren. Zich laten toejuichen door een uitpuilende schouwburg, de dagen van voordrachten in halfvolle, helverlichte bibliotheken zijn allang voorbij. Veel gesproken wordt er niet.
Regent het? In mijn verbeelding zie ik ruitenwissers traag zwiepen.
De radio staat aan. Met het oog op morgen.
Eerst Reinhard Mey, dan Hans Hogendoorn. Buiten is het zus en zoveel graden, binnen zit die en die. Vervolgens: een samenvatting van de actualiteiten van de dag. Een liedje. En dan, ter hoogte van Kudelstaart, Hoevelaken of Beesd, wordt er geschakeld met de correspondent in Portugal. Er is nieuws: na langdurig gesteggel in de top van het Europese voedingswezen is de kogel door de kerk: de wortel gaat officieel niet langer door het leven als groente, maar dient voortaan te worden aangeduid als ‘fruit’.
De presentator laat het nieuws een paar tellen op zichzelf en de luisteraar inwerken. Het enige geluid is het ongemakkelijke, rubberachtige geschraap van de ruitenwissers.
Tot een van de twee mannen de stilte doorbreekt.
‘YES!’
Zo moet het gegaan zijn. Zo schreef Jan Mulder het kort na de dood van Remco Campert op, in deze krant, en zo herhaalde hij het recentelijk in de Radio1-podcast Wat blijft van Coen Verbraak.
Met het einde van het jaar in zicht kwam afgelopen dagen het overlijden van Campert nogmaals voorbij, in de vorm van interviews (zoals dat van John Schoorl, met Camperts vrouw Deborah), podcasts, verhalen, herinneringen, losse zinnen en beelden. Over die wortel, over een dagelijks potje Scrabble, over een stoel met een door de poes mishandelde zitting. ‘Ik vond het een heel fijne gedachte,’ zei Mulder, ‘dat-ie er was, dat-ie in die stoel zat.’ In die stoel zit hij niet meer, want Remco Campert leeft niet meer. Er is veel van hem over, te veel voor één mens om allemaal tot zich te nemen. Tientallen romans en dichtbundels, talloze columns, miljoenen woorden. Op YouTube verschijnen voortdurend oude, vergeten reportages, er zullen nog bundels en bloemlezingen volgen, herdrukken en opgedoken materiaal.
En dan is er de blik. De blik waarmee Remco Campert het alledaagse optilde, een niet-softe zachtheid waarmee hij het grote klein maakte en het juist daarmee betekenis gaf, waarmee hij het kleine ieders blikveld binnensleepte. Een blik die geen bureaucratisch gezemel zag, maar een overwinning van alle wortels. Een blik om de krant mee te lezen, het Journaal mee te kijken, de ander en jezelf mee te bezien. Een blik van zin in de dingen, van ironisch mededogen met al dat oeverloze gestuntel, een perspectief dat lijkt op ‘welwillendheid’, maar het net niet is. Die blik is onsterfelijk, hij zit in alles wat Campert schreef, en een klein beetje in iedereen die hem las, leest en nog zal gaan lezen.
In Wat blijft vertelt Mulder over die keer dat hij zijn kompaan ’s nachts thuis afzette, na weer een optreden. Op de stoep van de Alexander Boersstraat bleef de dichter staan. Zijn huissleutel was verdwaald geraakt in de mouw van zijn regenjas. Hij zat vast. Remco Campert smeet de jas op de grond, stampte erop en zei: ‘Klootzak!’
Zelfs in dat beeld schuilt die blik.
Voor wie het wil zien, althans.