OpinieEuthanasie bij dementerenden
Opinie: Uitgangspunt Hoge Raad dat iemand met voortgeschreden dementie geen wil heeft niet houdbaar
De Hoge Raad hield bij uitspraak over euthanasie bij dementerende geen rekening met nieuwe kennis uit de hersenwetenschappen, betogen hoogleraren P. Moleman, M.G. M Olde Rikkert en advocaat F. Visser.
Op 21 april heeft de Hoge Raad uitspraak gedaan in een zaak over de vraag of een arts correct had gehandeld toen zij euthanasie toepaste bij een patiënte die leed aan voortgeschreden dementie. Er was cassatie in het belang der wet ingesteld door de procureur-generaal bij de Hoge Raad, opdat de Raad duidelijkheid zou verschaffen over de interpretatie van de Wet toetsing levensbeëindiging (Wtl) op verzoek en hulp bij zelfdoding.
Deze wet maakt het een arts mogelijk op basis van een vroeger schriftelijk euthanasieverzoek het leven van een patiënt die lijdt aan voortgeschreden dementie te beëindigen, ook als de patiënt inmiddels wilsonbekwaam wordt geacht. Dat laatste wil zeggen dat de patiënt niet meer in staat is zijn belang te behartigen ten aanzien van het vroegere euthanasieverzoek.
De Hoge Raad zegt in zijn uitspraak hoe de wet geïnterpreteerd moet worden. En beschouwt daarbij in beginsel de wil in het vroegere euthanasieverzoek als laatste wil van de patiënt. Wel moet bij de patiënt met voortgeschreden dementie worden nagegaan of er contra-indicaties zijn die verhinderen dat gevolg wordt gegeven aan het verzoek. Die contra-indicaties hebben – blijkens de formulering van de Hoge Raad – echter alleen te maken met de inhoud van het verzoek en niet met de actuele wil van de patiënt.
De hersenwetenschappen zijn de laatste decennia zover gevorderd dat over de ontwikkeling van de wil bij dementie wel wat te zeggen valt. In het kort: het uitgangspunt van de Hoge Raad dat iemand met voortgeschreden dementie geen wil heeft of deze niet kan vormen, is niet houdbaar. Het gedrag en de uitingen van de patiënte in de betrokken rechtszaak kunnen worden opgevat als verschuiving van de wilsuiting ten opzichte van het neergelegde in het eerdere euthanasieverzoek. Het is zeer wel mogelijk dat de wil te blijven leven intussen overheerste bij patiënte.
Of dat echt zo was, had onderzocht moeten worden door een deskundige. Als de geuite wil te leven overheerst, moet dat volgens ons opgevat worden als een feitelijke herroeping van de eerdere wil tot euthanasie, ook als de persoon in kwestie deze wil niet verbaal kan communiceren. Als ook een deskundige de huidige wil omtrent wel of niet verder leven van een patiënt die lijdt aan voortgeschreden dementie niet kan vaststellen, sluit dat euthanasie niet uit. Dat komt echter slechts bij een minderheid van de patiënten voor bij wie de dementie het leven reduceert tot onwillekeurige reacties. Gezien de uitingen van patiënte, was dat in de betrokken rechtszaak niet het geval.
Wat betekent dit voor de Wtl, voor artsen en burgers die hetzelfde denken over euthanasie als betrokken patiënte? Wij beschouwen het feit dat de wil van een persoon, neergelegd in een schriftelijk euthanasieverzoek, in de plaats kan worden gesteld van de actuele wil van diezelfde persoon, zonder dat volgens geldende richtlijnen is vastgesteld wat die huidige wil is, als een tekortkoming in de wet. Die is overigens tot stand gekomen vóór publicatie van veel relevant onderzoek in de hersenwetenschappen.
De Hoge Raad maakt duidelijk dat de strafrechter terughoudendheid past bij het beoordelen van medisch handelen van een arts. Dat betekent dat richtlijnen vanuit de beroepsgroep leidend kunnen of moeten zijn bij het beoordelen van een euthanasieverzoek. Behalve andere zorgvuldigheidscriteria dient een arts naar onze mening alle mogelijkheden aan te wenden om achter de huidige wil tot leven van een patiënt met dementie te komen, voordat tot euthanasie wordt besloten. Hetzelfde geldt natuurlijk voor de twee onafhankelijke artsen die geraadpleegd worden.
Euthanasie bij vergevorderde dementie komt zelden voor. Mensen met een soortgelijk schriftelijk euthanasieverzoek als de vrouw in de uitspraak van de Hoge Raad moeten zich dat goed realiseren. Mogelijk zijn artsen terughoudend, omdat ze onze overwegingen ten aanzien van de wil onderschrijven of gevoelsmatig de wil uit het schriftelijk euthanasieverzoek in de beschreven situatie niet voldoende valide achten. Geen enkele arts heeft de plicht aan een euthanasieverzoek te voldoen.
Het lijkt ons, los van de interpretatie van de wet, onvermijdelijk dat mensen met een schriftelijk euthanasieverzoek óf euthanasie overwegen als zij die wil nog kunnen uiten, óf besluiten het risico te lopen dat hun wens niet wordt uitgevoerd als zij die wens niet meer willen bevestigen.
P. Moleman, voorheen hoogleraar Biologische aspecten van de psychopathologie, Radboud Universiteit Nijmegen, M.G.M. Olde Rikkert, hoogleraar Geriatrie; hoofd Radboudumc Alzheimer Centrum, Radboudumc Nijmegen en F. Visser, strafrechtadvocaat, Hilhorst Advocaten, Utrecht.