Opinie op ZondagRosa van Gool

Opinie op Zondag: Weerstand tegen Holocaustmonument past in gênante traditie

Artist Impression van het Holocaust-monument in Amsterdam. Beeld RV
Artist Impression van het Holocaust-monument in Amsterdam.Beeld RV

Prikkelende opinies op een dag dat u er tijd voor heeft: de Volkskrant presenteert elke zondag bijdragen van een vaste club auteurs. Vandaag eerst classica Rosa van Gool, later vandaag psychiater Esther van Fenema.

Rosa van Gool

In Amsterdam woedt al enkele jaren een hevige strijd over de bestemming van een breed stuk stoep in de Weesperstraat, achter de Hermitage. Daar zou het Nationale Holocaustmonument moeten komen, waarop de 102.000 namen van de vermoorde Joden, Roma en Sinti te lezen zijn. Althans, als het aan het Auschwitz Comité en de gemeente ligt. Omwonenden maken bezwaar, de rechter moet nu bepalen of de bouw doorgang kan vinden. Tegenstanders vinden het ontwerp van de Amerikaanse architect Daniel Libeskind te groot voor deze locatie, vrezen voor hun uitzicht en de omgeving, en vinden dat de bomen die er nu staan niet gekapt mogen worden, want de luchtkwaliteit is al zo slecht.

Kleinzielig

Geklaag over uitzicht, bomen en luchtkwaliteit heeft altijd iets kleinzieligs – zeker als het om een verwaarloosbaar plukje groen in de binnenstad gaat – maar krijgt dat helemaal in contrast met het leed dat het monument beoogt te herdenken. Heel belangrijk hoor, de Holocaust herdenken, maar niet in mijn achtertuin. Hoe vaak de omwonenden ook herhalen dat ze niet tegen een monument zijn maar tegen dit monument, en hoe vaak ze ook roepen dat ze vooral zo graag meer inspraak gewild hadden: not in my backyard is de boodschap die bij voorstanders van het namenmonument blijft hangen.

Dat kun je lichtgeraakt of overgevoelig noemen, maar is in het licht van de Nederlandse omgang met de holocaust een zeer voorstelbare reactie. Juist deze locatie, het zo omstreden Weesperplantsoen, maakt pijnlijk duidelijk hoeveel steken ons land ook na ’45 nog heeft laten vallen: het is de plek van het Monument van Joodse Erkentelijkheid, dat in 1950 door Joodse overlevenden aan de gemeente Amsterdam geschonken werd, middenin de oude Jodenbuurt waar amper iets van over was.

Toenmalig burgemeester Arnold Jan d’Ailly aanvaardde het geschenk ‘met trots, maar ook met schaamte’. Hij is niet de enige voor wie het gedenkteken een wrange bijsmaak heeft. Want erkentelijkheid waarvoor? Voor het feit dat er in geen enkel Europees land zo’n hoog percentage Joden weggevoerd werd als hier? Voor het feit dat geroofde kunst tot op de dag van vandaag in Nederlandse musea hangt? Dat teruggekeerden een brief van de Amsterdamse gemeente kregen of ze even snel de achterstallige erfpacht over de afgelopen jaren konden afrekenen, inclusief boete voor te laat betalen? Dat de NS na jarenlang tegenstribbelen pas sinds enkele maanden na durft de denken over compensatie, nu het grootste deel van de overlevenden er niet meer is? Zo zijn er nog veel meer voorbeelden van een kille, ongeïnteresseerde of ronduit vijandige Nederlandse houding jegens hun vervolgde medeburgers te geven – tijdens en na de oorlog.

Burgemeester Halsema stelde in NRC dat het monument ‘confronterend mag zijn’. Omwonende Petra Catz (zelf van Joodse afkomst) reageert verontwaardigd: ‘Waarom mag dat? En moet het ook?’ Ja, het mag én het moet. Het lijkt me zelfs onmogelijk de gruwelijke industriële genocide op de Joden, Sinti en Roma op een niet-confronterende manier te herdenken. Wijzen op de afwezigheid van 102.000 vermoorde medeburgers (en hun nakomelingen die er nooit kwamen) zou per definitie confronterend moeten zijn.

Onbegrijpelijk

Dat buurtbewoners een permanente herinnering aan deze inktzwarte bladzijde voor hun deur niet unaniem juichend ontvangen, is best invoelbaar. Maar dat zij hun eigen relatief kleine en vooralsnog hypothetische ongemak laten prevaleren boven een waardig gedenkteken en zelfs zo belangrijk vinden dat ze elke juridische strohalm aangrijpen om het proces te vertragen, is – zeker nu, terwijl de generatie overlevenden langzaam verdwijnt – onbegrijpelijk.

Na bijna 75 jaar is Nederland er nog steeds niet in geslaagd een nationaal holocaustmonument op te richten. Inmiddels begint de tijd te dringen, als we tenminste nog willen dat directe nabestaanden het monument kunnen bezoeken. ‘Mijn vader, die de Holocaust overleefde, heeft zich nooit een Nederlander gevoeld,’ schrijft journalist Judith Zilversmit in Het Parool in een pleidooi voor het monument. ‘Hij bleef bezorgd over de onverschilligheid waarmee Nederlanders naar hun rol in de oorlog keken.’ De volhardende weerstand tegen het namenmonument past – alle bomen, uitzichten, fijnstofmetingen en eigen achtergronden ten spijt – akelig naadloos in deze gênante traditie, of de omwonenden van het Weesperplantsoen dat nu leuk vinden of niet. Confronterend is het in elk geval wel.

Rosa van Gool is classica en publicist.

Wilt u belangrijke informatie delen met de Volkskrant?

Tip hier onze journalisten


Op alle verhalen van de Volkskrant rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright @volkskrant.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden