Opinie
Opinie op Zondag - Sarah Sluimer: 'Nu komt het op ons aan'
Prikkelende opinie op een dag dat u er tijd voor heeft: vanaf deze week presenteert de Volkskrant elke zondag twee bijdragen van een vaste club van acht auteurs. Na historicus Geerten Waling eerder vandaag, is het nu de beurt aan schrijver Sarah Sluimer.
Oma Josephine was er niet meer. We hadden ons verzameld in een klein kamertje op een industrieterrein in Barendrecht. Uitvaartondernemingen vind je vaak op dit soort plekken. Het kleine kerkje waar een koor aan engelenstemmen zachtjes zingt en de vrouwen zwartgesluierd met kanten zakdoekjes hun tranen drogen moet je er in Nederland zelf bij verzinnen. In werkelijkheid stonden we onder fel tl-licht, waardoor de groeven in gezichten dieper en de ogen roder zijn en hield ik mijn moeders hand stevig vast, omdat dat het enige was wat troost bood.
Iedereen zag er moe en verlaten uit. Ze lag er mooi bij, in hoeverre mensen er mooi bij kunnen liggen als ze dood zijn. Hoewel we wisten dat ze er inmiddels wel genoeg van had, waren we toch geschrokken, zoals dat bijna altijd gaat. Had het niet toch wat langer moeten duren? Had ik deze week niet de trein moeten pakken om haar nog even vast te houden? Sinds we grootmoeders niet meer in onze huizen opnemen als ze niet langer voor zichzelf kunnen zorgen is er altijd een
schrijnend wondje schuldgevoel dat opspeelt wanneer je haar drie weken niet hebt gebeld of wanneer je haar alleen laat in een kil ziekenhuis omdat je nu toch echt weer aan de slag moet.
Ik keek naar de gezichten van mijn familie. Ik heb een knappe familie, het kan niet anders gezegd worden. Bij de een brandt in de vorm van de jukbeenderen en huidskleur het Indische iets duidelijker door dan bij de ander, maar mooi zijn ze allemaal. Ook de neef met blauwe ogen en donkerblond krullend haar is door de scherpte van zijn kaak en de fijnheid van zijn oren duidelijk niet uit plaggen geboetseerd. Het kwam allemaal door haar, de oudste en mooiste van ons allen. Haar schouders waren nog steeds zo glad als die van een zestienjarige en tot op het eind bleef ze verzuchten het vreselijk te vinden 'geen jonge meid' meer te zijn. Ze was 91.
Bruine smalle ogen
Ik ben het meest Indisch van alle kleinkinderen, de enige met bruine smalle ogen. Een beetje boeren-Indisch, zou je kunnen zeggen. Ik vond dat altijd jammer, waren ze maar groen, maar nu we daar zo stonden in dat kamertje waar Indië opeens in een kist lag, was ik blij met die echo in mijn gezicht.
We waren allemaal geen Hollanders, niet nu in ieder geval. Ondanks onze dikke winterjassen en druipneuzen stonden we daar eventjes Indischer te zijn dan ooit. We zeiden het niet, we wisten het wel. We kwamen om gedag te zeggen tegen La Mama, de stamoudste van de mengkinderen.
Later stonden we buiten, op dat industrieterrein. Er werd gerookt, ook al was dat afgezworen na de eerste januari. En er moest gegeten worden. We reden in colonne naar een Indisch restaurant, ergens diep in Rotterdam.
Het was een moderne ruimte, ook Indo's gaan met hun tijd mee. Geen kamerplanten en schilderijen van de dessa. Roomwitte muren, lange tafel. Ook hier weer hard licht. Er was niemand behalve wij. Er ontstond een stoelendans, zoals altijd bij ons gebeurt. Het duurt lang voordat iedereen zijn eigen plek gevonden heeft. Er moest iemand aan het hoofd zitten. Mijn oudste tante, lacherig, bood zichzelf aan. Toch wist ze dat ze gelijk had: zij is nu de matriarch. De dochters waren geen dochters meer. Vol zelfvertrouwen bestelden de wezen, hen hoefde je niet uit te leggen wat er op de kaart stond.
Generatie
Mijn neefje en ik spraken nasi campur uit als kampur. Ze lachten, wat een schande.
Mijn tante moest benadrukken dat ze haar eten graag pittig wilde bij de serveerster. Raar, zag ze dan niet waar we vandaan kwamen? De borden kwamen een voor een op tafel, met steeds een tussenpoos van een minuut of vijf. We aten dus eigenlijk niet samen en het was geen gezellig restaurant, maar we wilden ons vullen met Indisch voedsel, om het gat dat het oude icoon achtergelaten had te vullen. We zaten daar in betrekkelijke stilte, maar nuchter. Geen tranen, geen herinneringen.
Zo schuift een generatie op en liggen degenen die in Indië nog leefden zo langzamerhand allemaal op regenachtige, kille kerkhoven in het land. Mijn oma, die als jong meisje met de boot hier aan kwam, drie dochters opvoedde van een hongerloontje en zich op de muziekmiddagen in het bejaardentehuis hardop af vroeg waarom 'die Hollanders' het gestoot met twee lullige vingertjes in de lucht dansen noemden, is geruisloos verdwenen. Ze was een groots spektakel, haar hele leven lang. Flirtend, beledigend en vol onmogelijke streken sloeg ze zich door alles heen. Ze zou niet dood gaan, zeiden we altijd grappend, ze zou ons allemaal overleven met haar ijzeren gestel in dat kleine lichaam.
Wat van haar rest is een familie met een dubbele identiteit die daar tot nu toe vrolijk mee om ging, omdat Indo's nou eenmaal dat privilege hebben. Oma was het verhalenvat, haar aanwezigheid garandeerde onze geschiedenis. Daar hoefden we zelf niet veel voor te doen.
Maar in dat kale restaurant wist ik, en wisten we misschien allemaal: nu komt het op ons aan. Is Indië vanaf nu 'Hallo Bandoeng' op verjaardagen, sate kambing in een toko met formica tafels en die emotionele logica waar we allemaal aan lijden?
Of worden we juist nu meer Indo, als een plicht die automatisch vervuld wordt?
Ik weet het niet en kan het oma niet meer vragen. Een duidelijk antwoord had ik overigens niet gekregen. Daar was ze Indo voor.
Sarah Sluimer (1985) is schrijver, interviewer en van oorsprong dramaturg. Ze werkt aan haar romandebuut bij Atlas/Contact en schrijft voor verschillende media waaronder De Correspondent. Ze staat graag op een podium. De columnbundel die ze met haar vriend Willem Bosch schreef over hun eerste jaar als ouders (Ontaarde Ouders, Lebowski Publishers) is net uit gekomen. Het komende jaar werkt ze onder meer aan een pamflet over feminisme.