Opinie
Opinie: Ook in deze complexe politieke tijd geniet de kracht van argumenten de voorkeur boven boosheid en geschreeuw
Laten we de rede niet wegzetten als intolerante norm, maar juist omhelzen als de basis voor een kansrijke politieke discussie, betogen Alexander Rinnooy Kan en Joris Backer.
Is er nog ruimte voor redelijkheid in de politiek? Het is te hopen van wel. Heel veel ruimte voor sentiment, intuïtie en vooroordeel is er in ieder geval wel, en daar mag best iets tegenover staan. Redelijkheid biedt natuurlijk niet altijd ondubbelzinnig uitsluitsel, maar kan helpen om kansloze ideeën te elimineren, om in kaart te brengen binnen welke grenzen een politieke keus gemaakt kan worden, en om de resterende echte opties in kaart te brengen. Redelijkheid kan een politieke discussie inrichten zonder de uitkomst ervan bij voorbaat vast te spijkeren.
In een tijd waarin wetenschappelijke kennis straffeloos kan worden aangeduid als ‘ook maar een mening’ krijgen politieke partijen zoals D66 die de redelijkheid koesteren het lastiger, zeker als ze zich zelf ooit graag ‘pragmatisch’ noemden. Wie recente (‘sociaal-liberale’) D66-verkiezingsprogramma’s gezien heeft en hun uitwerking heeft gevolgd, weet dat de partij radicale conclusies echt niet schuwt als de redelijkheid in die richting wijst; het stikstofdebat is een goed voorbeeld. Die radicale redelijkheid, die nooit vrijblijvend kan zijn, wordt door partijen als PVV, FvD, JA21 en BBB vervolgens graag betiteld als polariserend, terwijl juist het ontlopen van een redelijk, op feiten gebaseerd debat dat etiket verdient.
OVER DE AUTEUR
Alexander Rinnooy Kan is emeritus hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam. Joris Backer is Eerste Kamerlid namens D66. Dit is een ingezonden bijdrage, die niet noodzakelijkerwijs het standpunt van de Volkskrant reflecteert. Lees hier meer over ons beleid aangaande opiniestukken.
Martin Sommer, de vaste columnist bij Zaterdag en Opinie in de Volkskrant, heeft het er moeilijk mee. ‘Politiek met een beroep op de rede’, schrijft hij, ‘schakelt vanzelf tegenstanders uit. Die zijn immers onredelijk.’ Partijen zoals D66 met ‘de rede als erelid’ roepen weerstand op, vindt hij, in het bijzonder bij extreem-rechts, en banen de weg naar een overheid die een dominante, door computers en rede gedicteerde gedragsnorm oplegt aan alle burgers ‘met voorbijgaan aan democratie en recht’.
Wat bezielt Sommer om aan de instituties van democratie en recht (en en passant ook nog aan zichzelf en zijn collega’s elders in de media) zo’n onverdiend brevet van onvermogen toe te kennen? Zouden de grote tradities, die ons tegen macht en willekeur moeten beschermen, nu ineens niet meer in staat zijn om dat tegenspel te bieden in een arena die de redelijkheid respecteert? Wie zoals Sommer de rol van de rede als erelid van een partij vergelijkbaar acht met de rol van het christelijk geloof binnen de confessionele politiek, verwart de ethische instructie van een godsdienst met de uitnodiging van de redelijkheid om de kracht van argumenten doorslaggevend te laten zijn.
Tot één enkele conclusie hoeft zo’n redelijke redenering bovendien niet te leiden, en al helemaal niet, zoals Sommer vreest, tot het automatische gelijk van Mark Rutte en zijn partij; in de afronding bestaat vaak alle ruimte voor levensbeschouwelijke bijsturing in meerdere richtingen. Vindt Sommer het echt bezwaarlijk dat een paar onzinnige ideeën in de loop van een zindelijk debat sneuvelen? En zou het ongemoeid laten van die onzin de ‘uitbesteding van kritiek aan extreem-rechts’, waar hij zich terecht zorgen over maakt, echt vertragen of verhinderen?
De in de toeslagenaffaire (en elders) zo verschrikkelijk uit de hand gelopen computerlogica vraagt niet om een afwaardering van de redelijkheid, maar juist om herstel ervan en respect ervoor op de plekken waar het tegenspel er toe doet: democratie, recht, media. Niet om opwinding of verontwaardiging als menselijk motief te negeren, maar juist om ze tegemoet te treden met respect en met nieuwsgierigheid naar de achterliggende oorzaken. Door ernaar te luisteren en inhoudsvol op te reageren, ook al wordt er af en toe geschreeuwd. En door alleen gedrag te veroordelen, nooit mensen.
Wie ervoor kiest om vast te houden aan het gesprek als vehikel voor vooruitgang en wie het opschorten ervan ziet als een wezenlijke bedreiging voor een fatsoenlijke samenleving, zal de rede niet willen wegzetten als intolerante norm, zoals Sommer doet, maar omhelzen als de basis voor een kansrijke discussie. Daar kun je niet vroeg genoeg (liefst al op school) mee beginnen.
De Nederlandse overheid gaat na 15 maart echt niet in zijn eentje uitmaken, zoals Sommer vreest, ‘wat het juiste leven is’. Maar er zijn in onze complexe, meerstemmige samenleving de komende tijd wel een aantal lastige politieke keuzes te maken, tegen een achtergrond die apocalyptischer oogt dan we lange tijd gewend waren. In de opwinding daarover is boosheid onze onvermijdelijke reisgenoot, maar redelijkheid onze beste vriend.
Wilt u reageren? Stuur dan een opiniebijdrage (max 700 woorden) naar opinie@volkskrant.nl of een brief (maximaal 200 woorden) naar brieven@volkskrant.nl