Opinie
Opinie: Hoezo moeten we ‘tol’ aan de horeca betalen om van onze pleinen te genieten?
Als we onze publieke ruimte nou eens zouden voorzien van veel meer zitplekken, hoeven we ook niet zo te verlangen naar terrassen, vindt Alexander Beunder.
Met een caffè latte en een chai thee zaten we met zijn tweeën op een van de circa vijfentwintig bankjes op het Eudokiaplein, in onze wijk, het Oude Noorden van Rotterdam, op een zonnige middag. Net besteld bij de lokale bagelzaak, waar we sinds de lockdown juist veel vaker te vinden zijn, voor warme drankjes en roze koeken. ‘Een kleine latté en een chai’, zeggen ze soms als we binnenkomen, zo goed kennen ze ons nu.
Er zaten aardig wat mensen op het plein, maar iedereen hield gepaste afstand. Geen boa voor nodig. Enkele oudere mannen hier, een jong koppel daar, een gezinnetje met kinderen. Niet iedereen even hip en modieus. Een diversiteit aan soorten mensen die je op terrassen zelden ziet. Sommigen consumeerden iets, afgehaald uit de lokale cafés, anderen niet. Iemand lag op de grond met een speaker naast hem: reggaetonmuziek, op gepast volume, niemand leek er last van te hebben. Om het circus compleet te maken: na een kwartier kwam een jazzband aanwandelen, jonge muzikanten die nu nergens op kunnen treden. Op de afsluitende saxofoonsolo volgde een bescheiden applaus.
Een deel van dit publiek had, als de horeca open was geweest, ongetwijfeld in een van de cafés gezeten, of op een terras. Een ander deel ongetwijfeld niet: niet iedereen was aan het consumeren, niet iedereen kan zich de horeca veroorloven. De jazzband was wellicht niet op het idee gekomen om op straat op te komen treden. De lockdown bracht ons samen.
Dit is ongetwijfeld subjectief en een kwestie van smaak, maar dit soort sfeertjes in de stad lijken mij heel gezond. Juist nu, maar eigenlijk altijd. Waar mensen zich vrij kunnen mengen, genoeg zitplekken zijn en geen consumptieverplichting geldt, ontstaat automatisch een vrij divers publiek. Waar ook de minder koopkrachtige stadsbewoner zich bij aan kan sluiten, misschien met een thermoskan koffie en een broodtrommel. Een plek waar artiesten een publiek kunnen vinden. Waar niet per se een tweede drankje besteld moet worden om te mogen blijven zitten.
Vreemd eigenlijk: in grote steden zijn er niet zo veel van dit soort plekken. Het redelijk kleine Eudokiaplein heeft maar liefst vijfentwintig bankjes. Vind in de centra van steden als Utrecht, Rotterdam en Amsterdam maar eens een plein dat naar verhouding evenveel bankjes heeft. In deze steden domineren de terrassen het straatbeeld en nemen zij vaak een flinke hap uit openbare pleinen. Maar wie op de Dam in Amsterdam een boterhammetje wil eten mag ongemakkelijk op de grond zitten, op die grote treden van het monument.
Een beangstigende gedachte schoot langs: misschien staat het Eudokiaplein, in deze wijk waar de verhipstering en gentrificatie van start is, over een paar jaar ook vol terrassen. Bankjes weg, het publiek iets minder divers. ‘De wijk is erop vooruitgegaan’, kan dan gezegd worden. Maar er gaat ook wat verloren. Ik zou de petitie tekenen voor het behoud van de bankjes.
Maar kan het misschien ook juist de andere kant op, juist nu de ‘kunnen de terrassen al open’-discussie woedt? Waarom richten we de publieke ruimte in grote steden niet wat meer in als het Eudokiaplein, met veel meer zitplek? Niet om de terrassen te verbieden en uit te roeien, maar juist om een bepaald soort vrijheid en recht van iedereen te beschermen: het recht om, ongedwongen, te genieten van een zitplek op de pleinen van onze eigen stad. Die pleinen zijn immers niet gebouwd door de horeca. Waarom moet men dan toch vaak een soort tol aan die sector betalen om er comfortabel te kunnen zitten?
Het belangrijkste tegenargument ligt voor de hand: publieke zitplekken trekken mensen aan die de stad liever weert, zoals daklozen. We moeten de publieke ruimte daarom juist niet te aantrekkelijk maken, een idee dat ook wel hostile architecture wordt genoemd. Wellicht bestaat dat effect. Maar misschien kan dan ook de vraag gesteld worden: wat zegt het over een samenleving wanneer deze het zichzelf ongemakkelijk maakt, om zo haar sociaal-economische problemen uit het zicht te wissen?
Alexander Beunder is economisch onderzoeker en journalist.