Opinie
Opinie: De protesterende boeren leven in een bubbel van onredelijkheid, daar moeten we niet aan toegeven
Door de overheid gepropageerde schaalvergroting speelt boeren parten in de stikstofcrisis, maar de actievoerders hanteren de bekende methode van de omkering om zich als slachtoffers te presenteren, meent Jan Douwe van der Ploeg.
De protesterende boeren, wie zijn dat eigenlijk? Hoe en waarom zijn ze tot hun onverzoenlijke opstelling gekomen? Vanwaar hun fanatisme? En hoe opereren ze? Wat is hun strijdplan en waar willen ze eigenlijk naar toe?
Hoewel er geen scherpe grenzen zijn, is de harde kern van de huidige protestbeweging wel degelijk te duiden. Het zijn, ironisch genoeg, de agrarische ondernemers die het meest zijn meegegaan in het landbouwpolitieke vertoog van de afgelopen decennia. Ze hebben hun bedrijven, meer dan anderen, gemodelleerd naar het beeld dat het ministerie van landbouw, de universiteit van Wageningen, de agrarische industrie en de Rabobank als ideaal naar voren brachten.
Over deze auteur
Jan Douwe van der Ploeg is emeritus hoogleraar rurale sociologie aan de Wageningen Universiteit.
Dat is terug te zien in hun bedrijven: het gaat om grootschalige, sterk gespecialiseerde en hoogproductieve bedrijven, die voortdurend expanderen en forse schulden meetorsen. Deze bedrijven onderscheiden zich ook door een hoog gebruik van fossiele energie en industriële hulpmiddelen (als kunstmest, krachtvoer, medicijnen) en daarmee ook door een relatief hoge milieudruk. Door de route die ze hebben afgelegd, beschouwen veel van deze agrarische ondernemers zichzelf als ‘de beste leerlingen van de klas’. Ze hebben immers alles gedaan wat moest worden gedaan en dat deden ze meer en beter dan veel andere boeren.
Afvloeien
Juist die ‘anderen’ moesten plaatsmaken (afvloeien) opdat er ontwikkelingsruimte zou komen voor de ‘goede ondernemers’. De laatstgenoemden hebben, zo is hun gevoel, als het ware een eerstgeboorterecht verworven. Bovendien moeten ze (zo is ze meermalen verteld) ‘de wereld voeden’.
Precies deze groep is diep gefrustreerd, zo niet verbitterd geraakt. Uitgerekend hun bedrijfsmodel (‘hun trots’) bleek in toenemende mate stuk te lopen op de grenzen van natuur en samenleving. Het botst met milieu, klimaat, landschap, biodiversiteit, maar op veel plaatsen ook met de leefbaarheid van het platteland, de kwaliteit van het voedsel en nu dus ook met huizenbouw en infrastructurele werken elders.
Bij een deel van deze boeren heeft dit geleid tot een verharding: tot een halsstarrige verdediging van de gekozen route en de daarmee samenhangende deelbelangen. Zelf staan ze, zo menen ze, in hun gelijk - het zijn juist de anderen die zich vergissen. Ze kunnen vaak ook niet anders: de hoge schulden nopen tot doorgaande groei.
De oogst van de voorgaande protestgolven is in dit verband veelzeggend: geen gedwongen bedrijfssluitingen, geen begrenzing van bedrijfsgroei en geen ingrepen van overheidswege in de bedrijfsvoering (dit laatste punt spitste zich toe op het beperken van het eiwitgehalte van krachtvoer). Zo werd het ‘recht’ op doorgaande expansie veilig gesteld – althans voorlopig.
Rekening bij anderen
Tegelijkertijd werd de rekening bij anderen neergelegd. Bij die boeren en boerinnen die veel minder of zelfs helemaal niet verantwoordelijk zijn voor de stikstofcrisis en jongeren die nu onmogelijk nog een bedrijf kunnen overnemen of starten. Zij moeten bloeden. Vervolgens laten sommigen zich dan weer meeslepen in de radicale protestbeweging.
De harde kern is sterk geradicaliseerd toen dierenactivisten stallen gingen bezetten. Toen ontstonden de eerste ‘netwerken voor zelfverdediging’. Ook het huidige overheidsbeleid heeft bijgedragen aan de radicalisering. De actievoerders hebben geleerd dat het opzoeken en overschrijden van grenzen loont. Ze hebben als het ware ‘bloed geproefd’ en willen nu ook het volle pond. Wat daarbij zeker ook helpt is de steun van de veevoerindustrie, de populistische partijen en het gezwalk van VVD en CDA.
Zoals Zuid-Afrikaanse boeren eertijds hun ossenwagens in een cirkel plaatsten en vandaar uit vuurden op alles wat een bedreiging leek, zo hebben de radicale boeren van nu een eigen bubbel waarin enkel nog het eigen gelijk geldt. De mening en het spreekrecht van anderen, resultaten van wetenschappelijk onderzoek, het wordt allemaal genegeerd. Voor de ongerijmdheden in de eigen stellingname is men blind. De afvloeiing (of sanering) van boerenbedrijven gold eertijds als een groot goed, nu is het taboe. Van onteigening was men nooit vies: het leverde veel geld op waarmee elders een nieuw en veel groter bedrijf kon worden aangeschaft. Nu worden er miljarden extra beschikbaar gesteld, maar is het huis opeens te klein.
En misschien nog wel het meest markant: het is al dertig jaar bekend dat de stikstofemissie met een serie goed uitgekiende aanpassingen in de bedrijfsvoering sterk kan worden teruggebracht en wel zo dat er tegelijkertijd meer wordt verdiend. In de bubbel is men daar evenwel moedwillig blind voor.
Schijnwereld
De geschetste miskenning, frustratie, woede en zelfgecreëerde schijnwereld vormen een extreem gevaarlijke mix. Met name ook door het consequente afzetten tegen de ander en het andere. Voorheen was de ander de kleinere boer: hij of zij moest plaatsmaken voor het eigen gelijk van de expanderende agrarische ondernemer. Nu is de ander een accolade voor een brede wereld die media, politieke partijen, verontruste burgers, milieubeweging, vogelbescherming en wat niet al omvat. Zij hebben er geen verstand van, zij hebben geen recht van spreken. Zij mogen dan ook terzijde worden geschoven.
De strijdwijze van de Farmers Defence Force is mede gestoeld op de vroegere beweging van boze varkenshouders die zich indertijd onder leiding van Wien van den Brink verzetten tegen de reductie van de varkensstapel en daarbij geweld niet schuwden. Programmatisch draaide die beweging om de belangen van de grote, intensieve varkenshouderij. Maar men hoedde zich er zorgvuldig voor dit te laten blijken. Integendeel: kleinere varkenshouders en de huilende boerinnen werden naar voren geschoven. Zo verscheen de varkenshouderij in de publieke opinie als slachtoffer – de dupe van een totaal verkeerd beleid. Deze kenmerkende omkering wordt nu weer herhaald.
Het consequent opteren voor een doorgaande schaalvergroting in de landbouw (en het gelijktijdig negeren van mogelijke alternatieven) heeft een protestbeweging gecreëerd waarin de redelijkheid zoek is – een beweging waarin men meent anderen te mogen dwingen tot acceptatie van het eigen deelbelang. Waar van buigen geen sprake is; de anderen moeten maar barsten.
Gelukkig laat zich in de Nederlandse landbouw wel degelijk een tegenpool onderscheiden: een breed scala van boerenbedrijven die opereren in harmonie met natuur en samenleving. Het probleem is dat deze tegenpool geen stem heeft en evenmin wordt vertegenwoordigd. Precies hier ligt een belangrijke socio-politieke uitdaging. Juist het alternatief dat wel degelijk voorhanden is moet prominent naar voren worden gehaald en daadwerkelijk worden ondersteund. Tegelijkertijd mag en kan van toegeven aan de redeloosheid geen sprake zijn.