OpinieWieteke van Zeil
Nederland koopt voor 175 miljoen een Rembrandt. Heeft het Rijks echt een vaandeldrager nodig?
Met de aankoop van Rembrandts De vaandeldrager wordt de canon van Hollandse kunst andermaal bevestigd – niet aangevuld, gecorrigeerd of opgefrist, betoogt kunsthistoricus en Volkskrant-redacteur Wieteke van Zeil.
Op 8 mei 1840 kocht baron James de Rothschild op een veiling in Londen een schilderij dat werd omschreven als ‘Rembrandt in het personage van een vaandeldrager’. Hij betaalde 840 pond. Dinsdag maakte het Rijksmuseum in Amsterdam bekend de ambitie te hebben dit zelfportret als vaandeldrager aan te kopen van de Franse bankiersfamilie Rothschild. Kosten: 175 miljoen euro.
Woensdag stelde demissionair cultuurminister Ingrid van Engelshoven 150 miljoen beschikbaar. Het Rijksmuseum Fonds legt 10 miljoen in en de Vereniging Rembrandt 15 miljoen euro (vorig jaar besteedde de Vereniging 2,9 miljoen euro aan zestien objecten). De familie Rothschild liet weten akkoord te zijn.
Hiermee is de koop zonder debat beklonken. Het nationaal belang wordt kennelijk als een gegeven beschouwd. Het is een ‘unieke kans’, aldus Taco Dibbits, directeur van het Rijksmuseum. ‘Het belangrijkste schilderij van Rembrandt in particulier bezit, zijn artistieke doorbraak in aanloop naar De nachtwacht.’
Het Rembrandt Research Project stelde de kwaliteit buiten kijf, toen het werk in 1989 werd onderzocht. Briljant uitgevoerd, met een verfstreek die met een alles doordringend ritme de vormen bepaalt, in een extreem levendig contrast tussen donker en licht uitgevoerd met de beperkte kleuren. Het is gesigneerd en gedateerd. En betekenisvol: er is een traditie in de Hollandse schilderkunst waarin vaandeldragers symbool staan voor moed en minachting van de dood, schrijven de kenners. Eigenschappen die we aan het eind van het tweede coronajaar allemaal kunnen gebruiken.
Toch dringt de vraag zich op: heeft Nederland een vaandeldrager nodig? Heeft Nederland nóg een Rembrandt nodig? Voor dit bedrag? Wie zat aan tafel om dit te bepalen, voordat de rest werd geïnformeerd? 175 miljoen euro is meer dan Oopjen én Marten, de twee portretten die het Rijks in 2015 samen met het Louvre aankocht. Het Rijks wilde De vaandeldrager al in 2018 kopen, Frankrijk hield het tegen.
Intussen is de wereld veranderd. 175 miljoen is nu ook ruim achtmaal de extra steun van 20,9 miljoen euro die het kabinet in coronajaar 2020 gaf aan het Rijks, toen de eigen inkomsten van het museum kelderden van 86,1 miljoen (in 2019) naar 27,6 miljoen euro. Het is tien keer het totale aankoopbudget van Nederlandse musea in 2020: 18 miljoen. En het is bijna anderhalf keer de 125 miljoen die musea bezuinigden om het hoofd boven water te houden. Terwijl musea omvallen of dreigen om te vallen, stelt de overheid een bedrag beschikbaar waarmee de Nederlandse museumsector de huidige slaap-waaktoestand zou kunnen overleven. Voor één schilderij.
Waarom een vaandeldrager? Een vaandeldrager, of vaandrig, liep voor de legertroepen uit – in de Romeinse tijd, en in de Tachtigjarige Oorlog. In de 17de eeuw was het verworden tot een erebaantje voor de elite in de schutterijen. De vaandeldrager symboliseert de macht en rijkdom van de Hollandse Republiek. Op de meeste schutterstukken staat een vaandeldrager en er zijn een paar mooie portretten van vaandrigs in Nederlandse musea. Je kunt aan deze beslissing symboliek verbinden – wil het Rijksmuseum vaandeldrager zijn? – maar je kunt je ook afvragen hoeveel vaandeldragers er nodig zijn om te weten wat het belang van zo’n man in de 17de eeuw was.
Maar het is gemaakt door Rembrandt, natuurlijk. Nog wel een soort zelfportret: de schilder gebruikte zichzelf als model. Met dit werk voegen we een zelfportret toe aan de vier die er van Rembrandt in Nederlandse musea zijn. Het wordt de 45ste Rembrandt in een Nederlands museum, en de 23ste in het Rijks.
Hebben we nog een Rembrandt nodig? Niemand behalve de top van het museum, de demissionaire minister en de Vereniging Rembrandt heeft deze vraag beantwoord. Dat het van nationaal belang is, stond kennelijk buiten discussie. Zo wordt de canon van Hollandse kunst andermaal bevestigd – niet aangevuld, gecorrigeerd of opgefrist. Zo arm is onze gedeelde kunstkennis dat we collectief accepteren dat er maar één kunstenaar is die we allemaal moeten kennen en vereren. De rest bungelt er op ongekende afstand onder.
Wereldwijd is de discussie over de canon van de westerse kunst – samengesteld in de 20ste eeuw door een homogene groep kunsthistorici – al jaren op gang. Steeds duidelijker wordt dat museale collecties de geschiedenis niet altijd recht doen. Kunstenaars die in hun eigen tijd succes hadden, onder wie vrouwen, verdwenen in de 20ste eeuw uit de boeken en museumzalen door keuzen van een selectief groepje kunsthistorici dat de gemeenschappelijke smaak bepaalde. Musea zijn zich daar steeds meer van bewust. Zo verkochten het Baltimore Museum en het Brooklyn Museum kunstwerken om meer werk van vrouwelijke kunstenaars en kunstenaars van kleur aan te kopen.
Het Rijksmuseum kiest ervoor niet leidend te zijn in deze trend. Er hing tot voor kort een krappe hand vol vrouwelijke schilders op de 17de-eeuwvleugel. Het museum hing pas onlangs voor het eerst werk van vrouwelijke kunstenaars in de Eregalerij. Kunstenaars die succesvol en geprezen waren in hun tijd, zoals Maria van Oosterwyck, Anna Ruysch, of Michaelina Wautier, ontbreken. Werk van zulke vrouwelijke topschilders komt soms op de markt, zelden voor meer dan 600 duizend euro.
Ook op andere vlakken laat het museum de kans liggen inclusiever aan te kopen – bijvoorbeeld schilders uit de gebieden die Nederland zich in het verleden heeft toegeëigend, of schilderijen waarin het leven van mensen uit verschillende culturen en geaardheden in de 17de eeuw zichtbaar wordt.
Het grootste landelijk kunstmuseum bepaalt onze kennis en smaak in hoge mate en kan een verschil maken. De vraag is wat een vaandeldrager van Rembrandt toevoegt aan ons begrip van de variëteit in de Hollandse kunstgeschiedenis.
Taco Dibbits vraagt de overheid en de kunstwereld zich te verenigen om de aankoop mogelijk te maken. Hij doet een beroep op saamhorigheid bij een sector die aan de beademing ligt, en krijgt zijn zin. Ertegenover staat: het schilderij gaat ‘op tournee langs alle provincies’.
Het is crisis. Om 175 miljoen vrij te maken op dit moment van maatschappelijke nood, met hulp van een demissionair kabinet, getuigt van een grote toondoofheid voor de werkelijkheid in de cultuursector.
Met medewerking van Roos Volkers.