COLUMNSheila Sitalsing
Lieve Koning, zoiets zou u nooit doen, dacht ik
Dinsdag vroeg de premier ons om in lockdown te gaan. Er werden woorden gebruikt – ‘light’ en ‘tijdelijk’ en ‘zoveel mogelijk’ – om het leed te verzachten, maar de boodschap was helder: blijf thuis, wees solidair, ga niet jamaaren, probeer voor een keer in de geest van de regels te handelen en niet metéén gretig door de mazen te zwemmen, en hier is het telefoonnummer van de NOW en de TOZO en de bijstand.
Overal gingen de deuren dicht, gedwongen of vrijwillig. Ik zag restauranthouders mistroostig de luiken neerhalen, ik zag winkeliers met de moed der wanhoop mandjes ontsmetten, ik zag artiesten huilen omdat er opnieuw een streep ging door hun werk, van de weeromstuit moest ik ook huilen.
Een sterrenrestaurant in Rotterdam dat in een hotel is gevestigd, wrong zich toch door een maas: klanten konden voor een tientje extra zogenaamd een hotelkamer boeken zodat ze als nephotelgast ongestoord hun maaltijd konden voortzetten – een ‘vorkje prikken’ noemen ze dat graag in tenten waar je vijf gangen kunt eten voor de prijs van een iPhone. Het AD werd gebeld door een klant die het proleterig vond, het restaurant reageerde met een armetierig ‘met hotelboeking is dit conform de regels’. Daarna was het snel afgelopen met dit uitgekookte stukje ondernemingsgebeuren.
Ik dacht aan Animal Farm, aan hoe alles te koop is voor geld, en aan het boeiende principe dat regels er voor de anderen zijn, voor zij die minder vooraanstaand, minder bedeeld, minder slim, minder brutaal zijn.
Zoiets zou u nooit doen. U bent doordesemd van verantwoordelijkheidsgevoel, u bent zich te allen tijde bewust van uw – hoe noemde de premier dat onlangs ook alweer? – ‘precaire’ positie.
Toen een verslaggever van De Telegraaf vrijdagmiddag een reeks vragen stelde aan vicepremier De Jonge (‘Vindt u dat we in de herfstvakantie erop uit kunnen trekken?’ ‘Nou nee’, zei de vicepremier. ‘Is het verstandig naar een buitenland te rijden of te vliegen?’ ‘Blijf vooral in Nederland’, zei de vicepremier), keek ik op van de honingzoete onschuld die van de vragende stem afdroop. Dit was een aanloopje naar iets groters, hier werd de vicepremier een smalle tunnel ingeleid. Toen kwam-ie: of de vicepremier soms wist waar de koning was? Hoog op een berghelling spreidde een gier haar vleugels en klapwiekte weg, de geur van ontbinding achterna.
Het is niet waar, dacht ik. Zoiets zou u nooit doen, dacht ik. In een herfstvakantie midden in de Tweede Golf, waarin heel Nederland thuisblijft, wonden likt, geplande vakanties afzegt, de dagen telt tot de bijl van het faillissement valt of de werkloosheid aanklopt, zou u nooit met uw gezin in het regeringsvliegtuig stappen om naar uw vakantiehuis in Griekenland te reizen, dacht ik.
Uw kinderen zouden erom vragen en dan zou u vaderlijk tegen ze zeggen: dat past niet, A’tjes. Wij bepleiten gelijkheid en diversiteit. Adel verplicht. Een vorst lijdt met zijn onderdanen mee. Het zou proleterig zijn.
Dat deed u niet. U liet de PH-FOV aanrukken en u vloog naar Griekenland. De koning houdt zich aan alle regels, verzekerde de Rijksvoorlichtingsdienst. Net zoals die hufterige sterrenchef met zijn Rotterdamse restaurant. Misschien hebben ze dezelfde adviseur, zeiden we thuis tegen elkaar.
Ik dacht aan die arme premier met zijn afkeer van 'Dikke Ik’ die straks het onverdedigbare weer verdedigen moet.
Ik dacht opnieuw aan Animal Farm. U bent bij wet opgetild boven onze hoofden, dus u bent geen dier zoals bedoeld in ‘alle dieren zijn gelijk’. En toch kreeg ik de laatste scène maar niet uit mijn hoofd, wanneer de varkens zich opheffen en op hun twee achterste poten het hok uit stiefelen.
Lieve koning, het ga u goed op vakantie.