Leerling wil rust
De meeste leerlingen zien er reikhalzend naar uit dat lessen niet langer ontregeld worden door ordeverstorend gedrag van enkelingen
‘Een levendige les’ zeggen docenten soms vergoelijkend als leerlingen rondom ‘leuke’ lesopdrachten uitbundig gaan praten. Zodra de klassikale instructie afgelopen is en leerlingen ‘zelfstandig’ mogen werken, ontstaat in veel lessen een caféachtig geroezemoes. IJverige meisjes doen zichtbaar – handen om hun oren – pogingen zich op de opdrachten te concentreren. Na 10 minuten geven zij op: ik maak mijn werk thuis wel; op school kan ik me niet concentreren.
Gelukkig
Als het rumoer voor rustbehoevende leerlingen te erg wordt, vragen sommigen aan hun docent of ze alstublieft de les mogen verlaten ‘om in de mediatheek aan de economieopgaven verder te werken. Want daar is het stil en kunnen we ongestoord werken’. Soms mag dat gelukkig.
Zorgelijk blijft dat meer dan twintig klasgenoten in de drukke economieles achterblijven. Het zijn juist deze kinderen die in schriftelijke mentorenquêtes aangeven dat ze in ‘sommige’, ‘vele’ en soms zelfs ‘alle’ lessen niet geconcentreerd kunnen werken. Zij ervaren deze ‘levendige’ lessen regelmatig als ‘een beetje té gezellig’.
Mentaliteit
Dat er ‘in veel lessen geen taakgerichte werksfeer’ heerst en ‘de lestijd zowel door leerlingen als docenten niet efficiënt gebruikt wordt’, wordt bevestigd door lesobservaties van de Onderwijsinspectie. Die constateert dat bij docenten ‘niet overal sprake is van een mentaliteit om het maximale uit leerlingen naar boven te halen’.
Over lestijd die niet besteed wordt aan lesgeven, schrijft Mira, een ijverig meisje van 14 jaar teleurgesteld het volgende in haar mentorschriftje: ‘Laatst toen we de les Duits binnenkwamen, gingen twee jongens elkaar stompen en toen moest er een huilen. Daarna hebben we de hele les erover gepraat om ervan te leren. Maar toen hadden we nog maar vijf minuten iets aan Duits gedaan.’ Legitieme behoeften van welwillende klasgenoten komen in het gedrang als docenten onder lestijd voorrang geven aan bijkomstigheden als ‘vergroting van sociale vaardigheden’.
Een probleem hierbij is dat steeds meer docenten (leerling)begeleidingstaken ‘leuker’ vinden dan hun kerntaak: lesgeven.
Ordeproblemen
Daarnaast vergen ook ordeproblemen hun tol. Uit onderzoek van onderwijssocioloog Bowen Paulle op een vmbo-school in Amsterdam blijkt dat de helft en soms driekwart van de lestijd verloren gaat aan ordeproblemen.
Ook lesobservaties van de Onderwijsinspectie tonen dat veel leraren ‘genoegen nemen met een niet bevredigende pedagogisch-didactische situatie, waar een ordelijk klimaat ontbreekt, met alle teleurstellende resultaten van dien’.
Dat de leerprestaties eronder lijden, is ernstig, vooral voor de zwakkere leerlingen. Ouders schakelen dan bijlesinstituten in. Maar minder draagkrachtige ouders kunnen dat niet en gaan hun kinderen misschien verwijten maken dat ze beter hun best moeten doen.
Op de vraag wat een ‘goede les’ of een ‘goede docent’ is, antwoorden de meeste leerlingen in schriftelijke vragenlijsten simpelweg: ‘dat een docent goed uitlegt’. Schoolleiders zijn vaak erg ontgoocheld over dergelijke uitkomsten, omdat ze tegen de heersende onderwijsideologie indruisen.
Het kan toch niet zo zijn dat leerlingen wat denigrerend ‘lesboeren’ worden genoemd, het meest waarderen? Waarom zeggen ze niet dat ze docenten waarderen die ‘leuk en boeiend’ lesgeven?
Veelzeggend is dat deze schoolfunctionarissen geneigd zijn bij dergelijke ontnuchterende uitkomsten in het personeelsblad als ‘commentaar’ te zetten: ‘Dat was te verwachten. Het is voor leerlingen de weg van de minste weerstand.’ Alsof leerlingen een fout antwoord geven als ze docenten willen die goed uitleggen.
Leuk
Minstens zo groot is de teleurstelling als leerlingen bij dergelijke schoolinterne onderzoeken antwoorden geven als: Wij vinden nieuwe stof leuk; wij leren voor de docent; wij leren voor een goed cijfer. Scholen leggen dan de ‘schuld’ voor deze uitkomst bij zichzelf door aan te tekenen: ‘Dit verbaast ons niks, het laat zien hoe we de leerlingen hebben opgevoed.’
Met de oproep van minister Plasterk om in de lessen meer nadruk op ‘instructie’ en ‘gestrengheid’ te leggen, komt hij tegemoet aan de wens van de meerderheid van de leerlingen. Vooral de serieuze leerlingen zien reikhalzend uit naar een toekomst waarin lessen niet langer ontregeld worden door ordeverstorend gedrag van enkelingen.
Laat lerarenopleidingen daarom – naast de nadruk op leuke, boeiende en uitdagende didactische werkvormen – ook uitgebreid aandacht gaan besteden aan effectieve vormen van pedagogische bestraffing van lesverstorend gedrag, waarvan de doeltreffendheid in de praktijk en uit onderzoek is gebleken. Zodoende worden docenten geholpen hun lestijd maximaal te benutten en komt de behoefte aan uitleg van welwillende leerlingen niet langer in het gedrang.