KunstcolumnHerien Wensink
Laat geen ‘wij tegen zij’ ontstaan in de cultuursector
Wekelijks neemt Bor Beekman, Robert van Gijssel, Merlijn Kerkhof, Rutger Pontzen of Herien Wensink stelling in de wereld van film, muziek, theater of beeldende kunst.
Gelukkig, het Amsterdamse museum Ons’ Lieve Heer op Solder is gered. Maar ondertussen kreeg het diversiteitsbeleid rücksichtslos de zwarte piet toegeschoven.
Bij de cultuurfondsen, die de subsidies verdelen, wordt fors bezuinigd. Adviescommissies, zoals die van het Amsterdams Fonds voor de Kunst (AFK), stonden voor een duivelse taak: hun budgetten waren twee, soms driedubbel overvraagd.
Een afwijzing, of een positie ‘onder de zaaglijn’ (welwillend advies, maar het geld is op) is natuurlijk pijnlijk. Soms ligt zoiets aan ontoereikende kwaliteit. Maar in de basis ligt het er gewoon aan dat er te weinig geld is voor cultuur.
Toch gebeurde er in het debat iets onsmakelijks: sympathisanten van sommige gedupeerde instellingen zoeken de oorzaak niet in het tekort aan middelen, maar in een nieuw aandachtspunt van adviescommissies: diversiteit.
Vorige week wijdde Martin Sommer zijn column op zaterdag aan het museum Ons’ Lieve Heer op Solder. Sympathiek museum, eerbiedwaardige historie, welwillend advies, maar: onder de zaaglijn. De strekking van de column was dat het museum geen geld kreeg omdat het niet divers genoeg is. Sommer somt een paar voorbeelden op die dat lijken te illustreren: de commissie zou het een probleem vinden dat de kerk ‘in de kern westers en christelijk is’, en kritiek hebben op het al te witte personeelsbestand.
De Amsterdamse CDA-fractievoorzitter Diederik Boomsma twitterde meteen ferm dat dit ‘terminologisch pigmentgeneuzel’ betrof, en ook de Telegraaf dook er driftig bovenop.
Maar er was op z’n minst sprake van een misverstand.
Ja, diversiteit is een criterium voor subsidietoekenning bij het AFK maar natuurlijk niet het énige. Wie laag scoort qua diversiteit, maar artistiek inhoudelijk hoog, maakt gewoon kans op subsidie; zie de beloning voor onder meer het (ook niet enorm diverse) Rembrandthuis, of het Verzetsmuseum.
Ons’ Lieve Heer Op Solder scoorde voldoende op het criterium ‘diversiteit’. Maar de commissie erfgoed had (ook) andere kritiekpunten: er waren bedenkingen bij de begroting van het museum, de marketingstrategie, de tentoonstellingsomvang en -kwaliteit, gemiste educatiedoelstellingen en het artistieke vakmanschap. Dat alles bij elkaar leidde tot die nadelige positie onder de zaaglijn, niet het terechte en noodzakelijke streven naar meer diversiteit in de sector.
De emancipatie van minderheden – in de maatschappij en in de cultuursector – is een langdurig en kwetsbaar proces. Voor het eerst staat dit nu echt op de politieke agenda, en bijgevolg op die van subsidieverstrekkende instanties, met voorzichtig succes. Op dat beleid mag je kritisch zijn: wordt het zorgvuldig uitgevoerd? Slaat het niet door? Maar als je het diskwalificeert op basis van selectieve feiten kan het (onjuiste) beeld ontstaan dat ‘diverse’ instellingen worden voorgetrokken waar ‘witte’ bolwerken worden geofferd. Zo ontstaat een oneigenlijke tegenstelling, een ‘wij’ tegen ‘zij’. Instellingen zouden zich niet op die lage manier tegen elkaar moeten laten uitspelen. Dat hoeft ook helemaal niet: Amsterdam heeft met de redding van het museum nu aangetoond dat er soms best een beetje geld bij kan.
Maar ondertussen klinkt uit bepaalde hoek alweer luidkeels de ongefundeerde en overhaaste conclusie dat ‘diversiteit leidt tot culturele kaalslag’. Dat klinkt deftig en verstandig, maar het verschilt niet zo heel veel van ‘ze pikken onze banen in’.