OpinieOnderwijs
Jongeren worden niet onnozel geboren, maar onnozel gemaakt. Bij ons door het onderwijs
Om de onderwijscrisis te ontleden, is geen parlementair onderzoek nodig. De analyse is namelijk helder genoeg, betoogt Bastiaan Bommeljé.
Het is zonderling dat Hans Wansink in deze krant pleit voor een parlementair onderzoek naar de onderwijscrisis in Nederland. En dat vanwege het driejaarlijkse Pisa-onderzoek waaruit bleek dat het onderwijspeil in ons land sneller daalt dan in andere Oeso-landen. Wat een parlementair onderzoek hierover boven water moet halen, is onduidelijk, want de feiten zijn al jaren bekend.
Bijvoorbeeld dat een kwart van de schoolgaande tieners ‘laaggeletterd’ is (op het mbo-niveau 2 gaat het om eenderde). Dat 39 procent van de kinderen in groep 8 geen tekst kan samenvatten en dat zo’n 10 procent van de kinderen de basisschool verlaat zonder fatsoenlijk te kunnen lezen en schrijven. Dat volgens de Onderwijsinspectie op 53 procent van de basisscholen het lees- en spellingonderwijs niet deugt. Dat minder dan de helft van de leerlingen het ‘streefniveau’ voor rekenen haalt. Dat de groep ‘zwakke’ leerlingen tussen 2003 en 2019 in omvang is verdubbeld. Dat bij veel universiteiten een groot deel van het eerste jaar wordt besteed aan ‘academische vaardigheden’ (zoals lezen, schrijven en rekenen).
Hier valt niets te onthullen door een parlementair onderzoek, het gaat om een openbaar rottingsproces in het hele Nederlandse onderwijsgebouw. Zelfs de Inspectie voor het Onderwijs ontdekte in 2018 dat het onderwijs ‘al twintig jaar achteruit gaat’. En meer dan vijf jaar geleden voorspelde de ‘Adult Literacy and Life Skills Survey’, dat de ‘geletterdheid’ in Nederland in 2020 verder zou zijn gedaald.
Mondiale top
Deze prognose is grappig in het licht van de in 2009 unaniem door de Tweede Kamer aangenomen motie-Hamer waarin werd vastgelegd dat in 2020 het onderwijs in Nederland ‘tot de mondiale top-5 moest behoren’. Eerder formuleerde het parlement al de ambitie om in 2020 de helft van de bevolking te laten bestaan uit ‘hoger opgeleiden’. Dat is gelukt. Was in 1990 nog een kwart van de Nederlanders tussen 25 en 45 jaar ‘hoger opgeleid’, thans is dat 50 procent. Nu komt die groei bijna geheel op het conto van nieuwe ‘kundes’, zoals communicatiekunde, managementkunde, vrijetijdskunde en onderwijskunde. Maar dat laat onverlet dat de verdubbeling van hoger opgeleiden geheel synchroon loopt met de door Pisa gemeten daling van leesvaardigheid en rekenvaardigheid in Nederland.
Feit is dat de Tweede Kamer zelf een verwoestende invloed had op het onderwijs als vorm van emancipatorische beschaving. Zij was het die instemde met de noodlottige cascade van onderwijshervormingen: middenschool (mislukking), basisvorming (echec), studiehuis (fiasco), Tweede Fase (catastrofe), competentiegericht leren (cataclysme) en de liquidatie van de mavo voor het vmbo-debacle. Thans heeft meer dan 90 procent van de parlementariërs hoger onderwijs genoten en misschien is dat de reden dat men recentelijk besloot het lerarentekort te bestrijden door de toelatingseisen voor de Pabo verder te verlagen.
Zelfbestuur
De vraag waarom het onderwijs in Nederland verschilt van de buurlanden leidt vanzelf naar de verhouding tussen overheid en onderwijsveld. Omdat het onderwijs werd overgelaten aan ‘zelfbestuur’ ontstond hier veel meer dan elders een wildgroei van bestuurders, managers, onderwijsraden, adviesinstanties, expertisecentra en onderwijskundigen. Het resultaat was zo’n echt Nederlandse bestuurlijke schimmellaag waarin ideeën en belangen volledig zijn verknoopt.
Een ander Nederlands verschijnsel is dat de onderwijskunde hier meer dan elders in de greep raakte van het postmodernisme. Hierdoor heeft de overtuiging postgevat dat ook in het onderwijs ieder zijn eigen waarheid construeert. Leerlingen dienen derhalve eigenaar te zijn van hun eigen leerproces, zodat ze ‘ontdekkend leren’. De crux hierbij is dat het postmodernisme de eenheid van wetenschap en kennis ontkent. Dit heeft in het onderwijs geleid tot hyperindividualisering en tot, zoals de Inspectie opmerkte, ‘versnippering en verzwakking van het stelsel’.
Het resultaat is dat nu 31 procent van de leerlingen (vooral van hoger opgeleide ouders) op middelbare scholen bijles of huiswerkbegeleiding inkoopt. En er zijn meer dan 500 bureaus voor scriptiehulp in het hoger onderwijs. Die verdienen aan het opkalefateren van scripties van studenten die niet kunnen schrijven, maar wel de koopkracht hebben om de privileges van hoger opgeleiden aan te schaffen.
Boekenverkoop
De maatschappelijke effecten van de onderwijscrisis zijn volop zichtbaar. Niet alleen in de daling van 20 procent in de boekenverkoop sinds 2010 (de sterkste krimp van Europa), maar ook in een nieuwe dramaturgie van het dagelijks leven, die nogal lijkt op infantilisering. Zo dient de mobiele telefoon als digitale knuffel, zijn kinderspelletjes voor ouderen helemaal hip, en vertwitteren de media in een kleuterschoolachtige kakofonie van columnisten, opiniemakers en influencers. Hier zien we een eigentijdse vorm van wat de socioloog Helmut Schelsky de Sprachherrschaftsklasse noemde: een sociale groep die woordruis produceert ter bescherming van de eigen leefwereld.
Aldus resulteerde de onderwijscrisis in een intellectueel gedepriveerde generatie met een kinderlijk gebrek aan zelftwijfel, zelfkritiek en zelfspot. Zonder modern onderwijs zou niemand praatprogramma’s serieus nemen en zou Rutger Bregmans De meeste mensen deugen geen bestseller zijn. Men kan betogen dat millennials gebrek aan algemene ontwikkeling een slechte naam geven, maar jongeren worden niet onnozel geboren, ze worden onnozel gemaakt. Bij ons door het onderwijs.
Bastiaan Bommeljé is historicus, uitgever en boekhandelaar.
In een eerdere versie van dit artikel stond een foutieve naam van Rutger Bregmans boek. De juiste titel is: De meeste mensen deugen