RecensieDemocracy and Truth – A Short History
In dit lucide werk onderzoekt Rosenfeld de crisis rond waarheid in de publieke ruimte ★★★★★
De Amerikaanse historicus Sophia Rosenfeld levert een onmisbare bijdrage aan het debat over de betekenis van waarheid in een democratie.
Geschokt, werkelijk geschokt zijn de heren. De democratie leek hun zo’n mooi en nobel idee. Ze waren nog wel zo vooruitziend geweest om de vrijheid van meningsuiting in de grondwet vast te leggen, zodat de jonge staat niet zou kunnen gaan bepalen wat waar en onwaar is; waarheidsvinding kon maar beter plaatsvinden in het vrije debat. Maar dat dit zou kunnen ontaarden in moddergevechten en rivaliserende waarheidsclaims, hadden de achttiende-eeuwse ‘founding fathers’ van de Amerikaanse democratie niet voorzien.
Het geweeklaag over de fragiele status van de waarheid in het publieke debat klonk al tijdens de geboorte van onze moderne democratieën, zegt de Amerikaanse historicus Sophia Rosenfeld. En sinds de benoeming van Donald Trump zwelt dat geweeklaag alleen maar aan. Met reden. Voor de president van de Verenigde Staten lijkt de waarheid niet meer te tellen. In zijn universum vertoon je macht als je onbelemmerd kunt liegen wat je wilt. En feiten die je niet bevallen, noem je gewoon fake.
Voor Trump is de waarheid niet eens een ideaal meer. En dat is gevaarlijk, betoogt Rosenfeld in Democracy and Truth, want binnen een democratie moet waarheid (naast bijvoorbeeld vrijheid en gelijkheid) een richtsnoer zijn. Zonder basale overeenstemming over wat telt als de waarheid valt er geen enkele ordening meer aan te brengen in meningen en belangen. Dan is er geen gedeelde grond meer, en kan geen van ons zijn burgerrol nog goed vervullen. Dan valt dat mooie democratische plan in duigen.
Crisis in de publieke ruimte
Het is dus zaak om de crisis rond waarheid in de publieke ruimte heel serieus te nemen. Maar hoe doe je dat? Wat kun je in een democratie eigenlijk met waarheid bedoelen? Dat is de vraag die Rosenfeld verkent in dit lucide, pittige, en wat mij betreft nu al onmisbare boekje. In vier korte, rake hoofdstukken laat ze zien dat waarheid in de geschiedenis van onze democratieën nooit is begrepen als dogma, maar altijd als een product van meerstemmigheid in een ongelijke wereld. De waarheid die er voor politieke vraagstukken toe doet, is de beste, de meest beproefde en rijkste kijk op de wereld die we tot onze beschikking hebben. En zo’n waarheid staat altijd open voor uitdagingen.
Waarheidsvinding is ook binnen de natuurwetenschappen geen sinecure. Maar in het sociale domein is het vaststellen van waarheid extra lastig, omdat de analysekaders zelf al politiek geladen zijn. Zo is het bijna potsierlijk om ‘de waarheid’ over een betwist onderwerp als het basisinkomen te willen uitvogelen. Het hele idee ‘basisinkomen’ is al zo geladen met ideeën over arbeidsethos, over hoeveel uur werk ‘normaal’ is, over hoeveel geld je eigenlijk nodig hebt om fatsoenlijk te kunnen leven, dat het droog en feitelijk becijferen van de economische haalbaarheid van het basisinkomen haast niet mogelijk is. Anders gezegd: je kunt wel gaan rekenen, en daar rollen dan natuurlijk feiten uit, maar met die feiten beslis je het debat niet.
Twee kennisbronnen
Hoe vorder je in zo’n situatie? Van meet af aan veronderstelde de democratie twee elkaar aanvullende kennisbronnen om tot een werkbaar idee van waarheid te komen, aldus Rosenfeld: het volkse gezond verstand (‘wisdom of the crowd’) en expertise (informatie geleverd door een elite die uitblinkt in kennis, wijsheid of deugdzaamheid). Beide dragen goede, waardevolle elementen in zich. Maar als één bron te zeer de overhand krijgt, is dat gevaarlijk. Zodra de experts gaan overheersen, verzeilen we in een technocratie. En als het volksinstinct de overhand krijgt, wint het populisme.
Pedantocratie
Een kenniselite is onontbeerlijk. Om goed beleid te kunnen maken, heb je nu eenmaal betrouwbare en actuele informatie nodig, en de samenleving is dermate ingewikkeld dat die informatie vaak van specialisten zal moeten komen. Maar specialisten worden geteeld in een eigen wereldje en spreken een eigen taal. Ze maken beleid voor groepen mensen die ze veelal niet kennen of aanvoelen. Zelfs goede bedoelingen kunnen zo leiden tot slecht beleid. En daar komt het gevaar van een ‘pedantocratie’ nog bij: de experts zijn het onderling eens, dus wat moet jij dan nog?
De claim van de mensen die op deze manier terzijde worden geschoven, is dat zij de wereld ‘eerlijker’ en helderder zien dan die experts die zo moeilijk doen en de verhoudingen zo complex maken (de Europese Unie!). Als de juiste mensen de macht hebben, zijn er helemaal geen ingewikkelde debatten meer nodig, aldus deze groep. President Reagan benadrukte al dat hij nergens expert in was, ‘niet eens in politiek’. En Trump beweert dat hij de hele wereld kan reorganiseren met de drie of vier basisprincipes die hij als zakenman hanteerde. Populisme is net zo goed gevaarlijk, aldus Rosenfeld. Niet alleen omdat oplossingen gebaseerd op oversimplificaties leiden tot slecht beleid. Ook, en nog erger, omdat populisten het sociale weefsel kapot rukken. Iedereen die het niet met hen eens is, hoort niet tot het echte volk.
Technocraten en populisten leven in zekere zin in tegenovergestelde werelden, maar – zo merkt Rosenfeld droog op – ze delen ook iets: beiden houden niet van politiek als de kunst van het omgaan met groepen andersdenkenden. Ze hebben beiden een hekel aan het idee dat er een confrontatie tussen visies nodig is om tot politieke waarheid te komen. Beiden mijden daarmee de ‘zoete plek’ van de democratie: die plek waar je wel tolerant bent voor andere gezichtspunten, maar niet voor onwaarheden. Want ‘de’ waarheid mag dan weliswaar niet bestaan in een democratie. Waarheid is wel een ideaal dat je hooghoudt. En waar je je naar gedraagt.
Sophia Rosenfeld: Democracy and Truth – A Short History
University of Pennsylvania Press; 213 pagina’s; € 23,99.