ColumnSheila Sitalsing
In ‘de media’ wordt door politici geen politiek bedreven, maar ordinaire marketing
Het kabinet-Rutte III beleeft zijn laatste seizoen en bij laatste seizoenen hoort afscheid van kleurrijke personages. Van parlementariërs aan wie we veel plezier en/of ergernis hebben beleefd, die hun volksvertegenwoordigende taak altijd serieus namen en aan wie we veel te danken hebben, maar die niet willen terugkeren na de verkiezingen en dat alvast aankondigen.
In de stroom bijbehorende afscheidsbrieven en terugkijkinterviews (Joël Voordewind van de ChristenUnie: ‘Het kerkhof ligt vol onvervangbare mensen’, Kees Verhoeven van D66: ‘In de eerste jaren had ik elke week wel een plan over wegen, wonen of de treinen. Maar ik kreeg weinig gedaan’, Sadet Karabulut van de SP: ‘Ingaan op de vorm is ook een trucje om het niet over de inhoud te hoeven hebben. Minister Stef Blok die in een debat begint over de grote, donkere ogen van mevrouw Karabulut, hahaha’), valt de verklaring van Ronald van Raak op.
Van Raak kwam in 2003 voor de Socialistische Partij in de Eerste Kamer en drie jaar later in de Tweede. Daarvoor liep hij al rond op het Binnenhof als medewerker. Vrijdag postte hij op de website van de SP een mooie afscheidsverklaring. Daarin beschouwt hij de ontwikkelingen op het Binnenhof in de afgelopen twintig jaar – voor Binnenhofbegrippen zijn dat lange lijnen in de geschiedenis.
Wat hem opvalt, om niet te zeggen: frustreert, is de verschuiving van het politieke debat. Fysiek.
Vroeger, schrijft Van Raak, ‘werden in de Kamer debatten gevoerd en werd daarvan in de media verslag gedaan.’ Nu worden ‘in allerlei media door politici problemen besproken en daarna wordt hierover in een Kamerdebat nog eens nagepraat. Dit heeft het debat doen veranderen. In het parlement staan de politici tegenover elkaar en kunnen zij elkaar bevragen, tot een oplossing wordt gevonden die kan rekenen op een meerderheid. Al die discussies in de media hebben een ander karakter. Daar kan de éne politicus hier een bewering doen en een andere dáár eens wat zeggen, zonder rekenschap af te leggen of na te hoeven denken over de uitkomst.’
Van Raak lijkt dit vooral ‘de media’ te verwijten. Daar zou je voorzichtig tegenin kunnen brengen dat al die politici die liever proefballonnetjes-zonder-financiële-dekking oplaten aan een talkshowtafel of in een veelgelezen ochtendblad, dan dat ze zich laten uitlachen in de Tweede Kamer, natuurlijk niet door de knokploeg van Eva Jinek worden opgehaald en onder bedreiging naar de studio worden gedreven, terwijl ze luid ‘Nee, ik wil niet!’ kermen. Evenmin lijken ze op onoverkomelijke bezwaren te stuiten van hun partijleiding.
In ‘de media’ wordt door de collega’s van Van Raak dus geen politiek bedreven, als je dat definieert als het proberen te verenigen van tegenstrijdige belangen via debat, maar ordinaire marketing. Hij gaat er hierbij vanuit dat ‘de media’ per definitie allerhande beweringen straffeloos laten passeren.
Ook daarvoor zijn bewijzen van het tegendeel, maar in de kern snijdt Van Raaks bezwaar hout: toen Mark Rutte met Diederik Samsom een kabinet ging vormen en het duo daarover éérst verantwoording aflegde aan tafel bij Pauw & Witteman en dat daarná pas in het parlement deed, was de verbijstering terecht groot. In de mooie bundel Op tv of roemloos ten onder die Margalith Kleijwegt en Max van Weezel schreven (in 2013 al, want klachten over de verstrengeling van media en politiek zijn niet nieuw) lacht presentator Paul Witteman daarover: ‘Vanuit democratisch oogpunt was het natuurlijk een schande.’ De toenmalige eindredacteur Herman Meijer weerspreekt dat: ‘Die volgorde is helemaal van deze tijd.’
Daar zullen de bezwaren van Ronald van Raak vermoedelijk weinig aan veranderen.