Essay
Ik ben trots op Feyenoord, maar niet op hoe laks we omgaan met antisemitisme en homofobie
Feyenoord had niet in de finale van de Conference League gestaan zonder zijn trouwe aanhang, weet Merlijn Kerkhof. Toch heeft het succes van ‘zijn’ club een bittere bijsmaak: in de Kuip is antisemitisme en homofobie nog altijd aan de orde van de dag. Tijd voor nieuw elan op de tribune.
Mijn zus heeft iets voor me meegenomen, en aan het cadeaupapier kan ik al zien wat het is. Het cadeautje is bestemd voor mijn op dat moment nog niet geboren zoontje. Ik scheur het open en ik smelt. Het is een rood-wit Feyenoord-shirtje in babymaat 68. Want het maakt niet uit of hij later dakdekker, longarts of desnoods persvoorlichter wordt, één ding staat vast: hij wordt voor Feyenoord. Zoals mijn opa en oma, zoals mijn moeder, zoals mijn zussen. Zoals ik.
Maar nu mijn zoontje er is en het shirtje gewassen ligt te wachten op het moment dat hij het past, twijfel ik of ik met de indoctrinatie moet beginnen. Ik wil namelijk niet dat hij wordt aangezien voor homofobe antisemiet.
Want wij, supporters, hebben een probleem, een probleem dat dateert uit de jaren tachtig en waar jarenlang door ons, door de Feyenoord-directie én door de KNVB van is weggekeken. Dat er tijdens een wedstrijd tienduizend mensen ‘wie niet springt is een Jood’ zingen – en dat is nog een voorzichtige schatting.
Begrijp me niet verkeerd: ik ben trots op de trouw van ‘het Legioen’. Natuurlijk had Feyenoord niet in de finale van de Conference League gestaan (ik sta nog te stuiteren) zonder onze steun. Ik was trots dat ook in de wedstrijd na de vernedering tegen PSV in 2010 (het werd 10-0) een halfuur van tevoren ons stadion (het mooiste van Noordwest-Europa) al vol zat. Ik was trots toen supporters in no time 120 duizend euro hadden ingezameld voor de familie van de overleden oud-rechtsback Chris Gyan. De schoonheid van Feyenoord zit niet zozeer in het voetbal, maar in de twee oudere vrouwen op de rij achter mij die voor hun medesupporters een boterhamzakje met zuurtjes lieten rondgaan. De schoonheid zit in ons.
Schaamte
Het blijft indrukwekkend hoe het Legioen het elftal naar een overwinning kan schreeuwen. Maar elke wedstrijd zijn er momenten dat ik me zo schaam dat ik zou wensen dat ik er niet zat.
Zo ook op 17 maart, de thuiswedstrijd tegen Partizan Belgrado, de achtste finale van de Conference League. Na drie jaar ben ik eindelijk weer in de Kuip. In 2019 had ik besloten om na dertien jaar mijn seizoenkaart op te zeggen. Ik wilde zien of ik een jaar zonder Feyenoord kon. Bovendien werden de wedstrijden steeds vaker gespeeld op momenten dat ik concerten moest recenseren voor de krant. Vervolgens maakte de pandemie stadionbezoek onmogelijk.
Het duurt niet lang of ‘wie niet springt, die is een Jood’ wordt weer ingezet. Gedurende de wedstrijd hoor ik het drie keer. Dat het zelfs wordt gezongen als onze Israëlische keeper Ofir Marciano aan de bal is, maakt het helemaal surrealistisch. Op geen ander moment voel ik de tweede ring zo hard trillen. Ik doe zoals altijd alsof ik het niet hoor en kijk recht voor me uit. Wie een ‘springer’ aanspreekt, riskeert gedurende de rest van de wedstrijd gezeik, of een beuk. Komt het wel tot een gesprek, dan wordt er naar de ander gewezen: ja, maar zij noemen zichzelf toch ook zo?
Zij: dat zijn de supporters van Ajax, die ‘Joden’ als geuzennaam gebruiken. In het kader van culturele toe-eigening – laten we wel wezen: de doorsnee-Ajax-supporter is ook maar een boerenpummel uit de Veluwe die hoopt dat het succes op hem afstraalt – hebben zij zich Israëlische vlaggen aangemeten. Het is een mythe dat Ajax een Joodse club is, en Feyenoord heeft evengoed Joodse leden en spelers gehad die de koers van de clubgeschiedenis mede hebben bepaald. Maar dat doet er voor bijna niemand nog toe.
Erbij horen
Voor mij staat Feyenoord voor de regio waar ik vandaan kom. Mijn moeder zat met haar vader op de Eretribune, mijn vader haat weliswaar sport, maar is geboren in de eerste wederopbouwflat van Rotterdam (met op het dak de trotse letters WERELDHAVEN). Als kind zonder aansluiting met klasgenoten was Feyenoord een reddingsboei. Ineens hoorde ik ergens bij, alleen maar door de vraag te beantwoorden voor wie ik was.
Maar wie toevallig Feyenoorder is én Joods, wordt er tijdens een wedstrijd meermaals op gewezen dat hij er eigenlijk helemaal niet bij hoort. In 2014 interviewde ik enkele supporters met een Joodse achtergrond voor mijn toenmalige krant, NRC Next. Voor iedereen was het een pijnlijke kwestie. Vaak is het een confrontatie met een gruwelijke familiegeschiedenis, voor sommigen is het een reden om weg te blijven uit het stadion. Alleen door jezelf in te prenten dat ze jou niet bedoelen, is het uit te houden.
Ook als homo kun je het gevoel krijgen dat je niet welkom bent. Het woord ‘homo’ als scheldwoord is in de Kuip zo vanzelfsprekend als het broodje kroket in de pauze, als de grimmige hardcore vooraf of als Lee Towers op de middenstip bij een belangrijke wedstrijd. En in sommige situaties kun je als homo omwille van je veiligheid maar beter niet voor je seksuele oriëntatie uitkomen.
Zo zag ik na de kwartfinale tegen Slavia Praag een bericht van een kennis op Facebook. Ze had die avond in een volle trein gezeten met Feyenoorders. Ze beschreef niet alleen hoe mijn medesupporters liedjes zongen over ‘kankerjoden’, maar ook hoe een jonge gast een sticker op de ruit plakte met daarop de tekst ‘Feyenoord Anti-LGBT’. Het logo van de Roze Kameraden, een vorig jaar opgerichte vereniging met 120 leden die homofobie in het stadion wil bestrijden, is in een verbodsbord geplaatst. Ze had gelukkig lef genoeg om de sticker eraf te krabben.
Maar kijk rond in de omgeving van Rotterdam en je moet constateren dat er nog veel te krabben en te reinigen valt. Daags nadat Paul van Dorst als oprichter van de Roze Kameraden in het nieuws was gekomen over zijn initiatief, kon hij aangifte doen van brandstichting, een doodsbedreiging, vernieling en bekladding van zijn sportschool. Van Dorst kreeg extra politiebeveiliging, categorie hoogste prioriteit.
Lichtpuntjes
Een lichtpuntje is dat de Feyenoord-directie inmiddels in gesprek is met de Roze Kameraden, ‘in goede sfeer’ volgens Van Dorst. ‘We zijn er om de club te helpen, niet om die in een kwaad daglicht te stellen’, zegt hij. ‘Wat wij willen, is dat je je als homo in de Kuip niet belemmerd voelt om jezelf te zijn. De meeste supporters zijn helemaal niet antihomo. We moeten met z’n allen die zwijgende meerderheid zien te activeren.’
Nog een lichtpuntje is dat de Feyenoord-directie na jarenlang wegkijken van de leuzen en sisgeluiden die verwijzen naar de concentratiekampen, nu wel iets onderneemt. Supporters die een stadionverbod hebben gekregen, kunnen nu bij wijze van ‘straf’ een workshop volgen waarmee het toegangsverbod wordt ingekort. Er nemen dan zeven tot vijftien supporters deel.
Het goede eraan is dat zij dan in contact komen met medesupporters met een Joodse achtergrond, zoals Edjo Frank (73), die de activiteit mede-organiseert. In 1955 kwam hij voor het eerst in de Kuip. In de jaren tachtig haakte hij af. Steeds vaker moest hij zichzelf verantwoorden: waarom zou hij tussen mensen willen staan die de verschrikkelijkste dingen over Joden scanderen? ‘Ik zeg tegen de supporters die aan de workshop meedoen: jullie hebben een stadionverbod, maar dat had ik ook.’ Sinds 2010 komt hij weer regelmatig in de Kuip.
Frank is blij dat de club op 27 januari, de herdenkingsdag van de Holocaust, op sociale media een artikel over antisemitisme bij Feyenoord deelde. Dat er eerder door de directie geen aandacht aan werd geschonken, verklaart hij zo: de gedachte was dat aandacht beeldbevestigend zou werken.
Trots is hij dat de club in 2020 een studiereis voor 25 supporters organiseerde naar Auschwitz, de plek waar talloze van Franks familieleden werden vermoord. ‘In gesprek gaan, dat maakt het verschil. Het zijn vooral adolescenten die die liedjes zingen, ze denken dat ze buiten de groep vallen als ze niet meedoen. Na zo’n bijeenkomst ga ik met die supporters op de foto. En ze zeggen achteraf altijd dat ze er anders over na zijn gaan denken.’
Geen verschil meer zien
Slecht nieuws is dat de supporters die Frank in de workshops spreekt, zich vooraf totaal niet bewust zijn van het verschil tussen de zelfbenoemde ‘Joden’ en mensen die daadwerkelijk een Joodse achtergrond hebben. Voor signalen die dat beeld bevestigen hoef je niet lang op de sociale media of fora te zoeken: ze liggen aan de oppervlakte. De figuur die in het Ajax-clublogo de gelijknamige mythologische held moet voorstellen, wordt in Feyenoord-kringen in bewerkte vorm afgebeeld – met een haakneus, een klassieke antisemitische verwijzing. ‘Neuzen’ is een gangbaar synoniem voor Ajax-fans.
Of zie die geruchtmakende graffiti-afbeelding van vorige zomer. Steven Berghuis had het gewaagd de overstap te maken van Feyenoord naar Ajax. Berghuis werd afgebeeld in het pak van een Auschwitz-gevangene, voorzien van Davidsster, keppeltje en natuurlijk een haakneus. Om het allemaal nog erger te maken, zei een bestuurslid van de supportersvereniging De Feijenoorder dat hij het ‘zonde’ vond dat de tekening werd weggehaald.
Wie gelooft dat supporters heus wel verschil zien, moest de live commentaren lezen op de supporterssites tijdens de verloren uitwedstrijd tegen Ajax. Uiteraard was de Israëlische keeper de boosdoener en werd er naar zijn afkomst verwezen. Vind je het gek? De jonge generatie supporters horen hun hele leven al over Ajax in dezelfde termen. De Tweede Wereldoorlog en Holocaust zakken verder weg in het collectieve geheugen, terwijl de nieuwste complottheorieën weer vol antisemitische elementen zitten.
Niet te laat
Is iets wat vier decennia de gelegenheid heeft gekregen om te etteren nog wel te verhelpen? Ik denk het wel – mits de Feyenoord-directie en de voetbalbond KNVB het belang inzien en voor een grootschalige aanpak gaan.
10 duizend supporters een stadionverbod opleggen, is niet te doen. De club heeft stadioninkomsten nodig. Maar de mogelijkheid om wedstrijden stil te leggen bij spreekkoren, moet worden benut, vinden ook Paul van Dorst en Edjo Frank. ‘Ik vind mijn werk bij Feyenoord heel belangrijk, maar als je tientallen supporters spreekt, is dat maar een druppel’, zegt Frank.
Ik zeg dit bij hoge uitzondering, maar we hebben in Rotterdam en omstreken niet zo vreselijk veel om trots op te zijn. Toen Feyenoord in 1970 als eerste Nederlandse club de Europacup won, gaf dat zelfrespect aan een stad die nog vol lege plekken zat door het bombardement van 1940. Het is zo pijnlijk als datgene wat ons trots moet maken, toch niet helemaal jofel is.
Supporters kunnen wat doen door elkaar wél aan te spreken. En ook media kunnen bijdragen aan de oplossing. In wedstrijdverslagen worden de leuzen zelden genoemd. Nieuws is dat wat afwijkt, maar we moeten onderscheid blijven maken tussen wat staande praktijk en wat normaal is. Benoem die klerezooi, iedere keer, anders verandert er niets.
Maar het zijn de directie en de voetbalbond die dit proces pas echt kunnen sturen. Dan maar spelen met lege vakken of stadions na een serie misdragingen. En richt permanente exposities in in de Kuip. En alsjeblieft, Feyenoord, betrek de spelers hierbij: zij zijn de rolmodellen, zij hebben invloed. Neem de regie. Het stadion hoeft geen afspiegeling te zijn van wat er in de samenleving gebeurt, het kan ook een voorbeeld zijn.
Nieuw elan op het veld is er al. Laat de tribunes volgen.