OpinieBurgerslachtoffers van Hawija
‘Iets doen’ is niet genoeg voor de burgerslachtoffers van Hawija
In de anti-IS-coalitie is ieder coalitieland zelf verantwoordelijk voor militaire acties, en niet Irak, betogen Frederiek de Vlaming en Marjolein Vlieks.
Bij de recente onthulling door NRC Handelsblad en de NOS dat bij een Nederlands bombardement op een IS-doel in Hawija, Irak, in juni 2015 zeventig slachtoffers zijn gevallen, stond transparantie centraal. Met name het maatschappelijke, staatsrechtelijke en rechtstatelijk belang daarvan. Transparantie is echter ook essentieel voor de burgerslachtoffers zélf.
Het is namelijk een voorwaarde om verhaal te kunnen halen bij een rechter en om de staat die inbreuk maakte op hun recht daarvoor ter verantwoording te roepen met het doel rechtsherstel te krijgen, bijvoorbeeld in de vorm van schadevergoeding. Maar staten geven niet graag openheid over hun rol bij oorlogshandelingen. Dat leidt tot een aansprakelijkheidsvacuüm en tast de rechten van de slachtoffers aan.
Tot voor kort was het beleid van het kabinet dat er om veiligheidsredenen geen mededelingen worden gedaan over aanvallen (of: bombardementen) en burgerslachtoffers.
Het besluit van minister van Defensie Ank Bijleveld om – nu de Nederlandse deelname aan de anti-IS coalitie is beëindigd – zo transparant mogelijk te zijn over de burgerslachtoffers van Hawija, is dan ook opvallend.
Bijlevelds koerswijziging, zo schrijft ze in haar brief van 4 november jl. aan de Tweede Kamer, is overigens mede onder maatschappelijke druk tot stand gekomen. In het buitenland is meer transparantie rondom burgerslachtoffers van militaire acties, al langer waarneembaar.
Openheid Obama
Zo erkennen de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk al enige tijd publiekelijk dat door hun toedoen burgers zijn gedood of verwond in anti-IS-luchtaanvallen in Irak of Syrië. In een nooit eerder vertoonde openheid sprak president Barack Obama publiekelijk over de dood van een Amerikaanse en een Italiaanse burger als gevolg van een Amerikaanse drone-aanval in Pakistan in 2015.
Obama bood zijn verontschuldigingen aan, kondigde een diepgaand en onafhankelijk onderzoek aan en beloofde compensatie voor de nabestaanden. Trump draaide deze openheid weer terug.
Voor burgerslachtoffers van oorlogsgeweld is transparantie belangrijk omdat zij willen weten wat er gebeurd is, wie hen leed heeft berokkend, en waarom. Transparantie draagt bij aan het verwezenlijken van het recht op waarheidsvinding.
Op grond van internationale verdragen hebben burgerslachtoffers recht op onafhankelijk en transparant onderzoek. De uitkomsten daarvan zijn van belang voor diegenen die via een civiele procedure de staat ter verantwoording roepen voor haar onrechtmatig handelen en rechtsherstel vorderen in de vorm van schadevergoeding, erkenning van leed, een spijtbetuiging of verontschuldiging.
Maar staten beroepen zich stelselmatig op staatsveiligheid en blijven er op wijzen dat het principe van de scheiding der machten de rechter noopt tot terughoudendheid bij het beoordelen van dergelijke vorderingen.
Zeer recentelijk oordeelde de rechtbank in Den Haag in een WOB-procedure (Wet openbaarheid bestuur), aangespannen door twee Iraakse burgerslachtoffers van bombardementen door de anti-IS-coalitie, dat de Nederlandse staat geen openheid van zaken hoeft te geven over haar rol in de bombardementen, onder andere om redenen van nationale veiligheid en de veiligheid van de coalitielanden.
Geheimhouding
De rechtbank concludeerde dat het geheimhouden van bepaalde informatie in dit geval zwaarder weegt ‘dan het maatschappelijk belang dat op dit moment in rechte de waarheid aan het licht komt’.
Tot eenzelfde conclusie kwam de Italiaanse rechter in een Freedom of Information Act-verzoek over de rol van de Italiaanse overheid bij het faciliteren van Amerikaanse gewapende drone-aanvallen.
Dat is problematisch omdat hiermee niet wordt toegekomen aan de inhoudelijke vraag of de staat al dan niet onrechtmatig heeft gehandeld en staten niet ter verantwoording kunnen worden geroepen noch aansprakelijk worden gesteld.
Uiteraard moet het openbaar maken van informatie over (betrokkenheid bij) oorlogshandelingen en missies zorgvuldig worden afgewogen. Staatsveiligheid en de veiligheid van de betrokken piloten spelen terecht een gewichtige rol.
Maar dat neemt niet weg dat de belangen én de rechten van de slachtoffers ook een zorgvuldig weging verdienen. Dat is een lastige balanceer-act, maar de praktijk in het buitenland toont aan dat transparantie niet altijd de staatsveiligheid in gevaar hoeft te brengen.
Minister Bijleveld heeft aangegeven dat het Hawija-bombardement is uitgevoerd in overeenstemming met het geldende oorlogsrecht en Nederland in juridische zin niet aansprakelijk is voor de schade.
Dat is nog maar de vraag.
Ze verwijst de burgerslachtoffers naar de Iraakse overheid als de aangewezen partij voor de afhandeling van hun schade. Maar op basis van de afspraken binnen de anti-IS-coalitie is ieder coalitieland zelf verantwoordelijk voor zijn militaire acties, en niet Irak.
Dat zou kunnen betekenen dat Nederland wel degelijk een juridische verplichting heeft tot het vergoeden van de schade van de burgerslachtoffers en zich niet kan beperken tot, zoals Bijleveld heeft aangegeven, het op vrijwillige basis vergoeden van de schade of ‘iets doen’ voor de getroffen lokale gemeenschap.
Onafhankelijk en transparant onderzoek naar de luchtaanval op de bommenfabriek in Hawija is nodig om daarover duidelijkheid te krijgen, in het belang van de slachtoffers en hun nabestaanden. Zij hebben inmiddels advocaat Liesbeth Zegveld gevraagd te onderzoeken of ze Nederland aansprakelijk kunnen stellen voor hun schade.
Frederiek de Vlaming en Marjolein Vlieks zijn werkzaam bij Nuhanovic Foundation, Centre for War Reparations.