COLUMNAleid Truijens
Honger naar verhalen is aangeboren, leeshaat is verworven
Ik kan me er nog niks bij voorstellen. Dat ooit het virus van de leeshaat mijn kleinkinderen zal aansteken. Alles wijst op het tegendeel. Buiten geselt de hagel de straten; de mensen spoeden zich met opgetrokken kraag naar huis, naar de volgende Zoom-vergadering. Alle pretparken en ballenbakken zijn dicht wegens corona, daar hoeven we goddank niet heen. Wij drietjes hangen lekker op het grote bed. Ik zit ingeklemd tussen mijn twee oudste kleinkinderen, G. (bijna 4) en M. (2,5) en ik lees voor, bedwelmd door hun geurige kruintjes.
Vooral G. zit er helemaal in. Er ontsnapt haar telkens een zucht, van spanning of medeleven. M. speelt met woeste grimas een scène na. ‘Nog een!’, bevelen ze. Ze hebben een klassieke smaak. Kikker, Dikkie Dik of Jip en Janneke moet het zijn. Of De gele taxi. Ik verheug me nu al op Mathilda en Otje, en het prachtoeuvre van Arnold Lobel. Nog even en we lezen weer hoe je een potje tranenthee zet.
Hun voorkeur wordt gestuurd door ons, dat weet ik ook wel. Bij het Kruidvat vallen ze net zo makkelijk voor goedkope sprookjesboeken met lelijke, schril gekleurde illustraties, of boekversies van smakeloze tekenfilms. We lezen ook een ietwat hoog gegrepen boek over het menselijk lichaam, dat vertelt dat de mens van de aap afstamt. Kijkend naar haar babybroertje vraagt G. peinzend: ‘Was T. eerst ook een aap?’
Die (voor)leeshonger verdwijnt. Als ze een jaar of 9 zijn gaan veel kinderen lezen vervelend vinden. Bij kinderen van laagopgeleide ouders stokt dan de vooruitgang. Het is de fourth grade slump, zoals de Amerikaanse leesonderzoeker Jeanne Chall het noemde, een ‘leesdip’ die in alle westerse landen te zien is, bij ons in groep 6. In dat jaar moet het ‘technisch lezen’ soepel overgaan in lezen om iets te weten te komen, of om een verhaal te volgen. Daar gaat het mis. De overgang van leeslesjes naar ‘boekentaal’, een taal met veel abstracties, is te groot. De woordenschat schiet vaak tekort en ze herkennen beschreven situaties niet. Eigenlijk gooi je kinderen met ‘Ga maar fijn een boekje lezen’ in het diepe. Wat je niet kunt, ga je mijden. Niemand heeft lol in falen.
Weer een jaar of vijf later zijn het leeshaters geworden (in Nederland is de leeshaat groter dan elders). De leesdip is dan permanent en de kloof tussen jongeren die het goed kunnen en die het nauwelijks kunnen (een kwart) groot. Dat wisten we al uit PISA-onderzoek. Uit een recent onderzoek van Qrius, in opdracht van Stichting Lezen, onder 12- tot 20-jarigen, blijkt wederom dat de helft van de jongeren lezen ‘saai’ vindt. Volgens 44 procent kost het veel inspanning en 22 procent vindt het ‘moeilijk’. Toch zegt 75 procent best een boek ‘van een beroemdheid’ te willen lezen, van een topsporter of influencer.
Natuurlijk kan het onderwijs deze kennis gebruiken: via Gijp en Enzo Knol naar anderen, waarom niet. Maar ook dat gaat niet vanzelf. Vrijwel iedereen in Nederland vindt dat de leesramp moet worden aangepakt. We weten uit onderzoek precies hoe we de leesdip kunnen voorkomen. Nu moeten al die kennis en goede wil eindelijk eens worden verankerd op de basisschool.
Zorg dat iedere kind kán lezen, dat ten eerste. Maak van lezen het belangrijkste vak, lees elke dag een half uur voor, gebruik moeilijke woorden en leg die uit, bied onvermoeibaar leuke en mooie boeken aan. Dan lukt het echt. Honger naar verhalen is aangeboren, leeshaat is verworven.