COLUMNEva Hoeke
Het is nacht en dan krijgen de wormen in je hoofd een kans. En daar maken ze gebruik van!
Midden in de nacht wordt Eva Hoeke wakker en ogenblikkelijk nemen de wormen in haar hoofd de boel over. Om nog eens een conflict haarfijn uit te pluizen.
Vannacht had ik ruzie.
Alleen in mijn hoofd hoor, dus daar had verder niemand last van.
Maar ik wel!
Ik zal de identiteit van mijn vijand hier niet noemen, noch de aard van het conflict, feitelijk gezien wás er niet eens een conflict, diegene om wie het ging had waarschijnlijk geen flauw idee dat ik kwaad was, sterker, die lag op dit onchristelijk uur vast gewoon te slapen zoals alle andere normale mensen, maar dat gegeven maakte de zaak eigenlijk alleen maar erger.
Toegegeven – een paar uur eerder wist ik zelf óók niet dat ik ruzie had.
De avond was gewoon verlopen, rustig, op het saaie af, met wat televisie en kop thee, zonder vlijt, zonder wezenlijke gedachten, niks, en zo was ik ook naar bed gegaan, alles kalm. Tot ik rond drie uur wakker werd, en er ineens een worm in mijn hoofd zat.
Zo’n kwaaie.
Nu moet je wormen ’s nachts onmiddellijk uitschakelen, dat weet iedereen met meer dan drie hersencellen want gepieker leidt tot niets, je ziet de dingen niet helder en wat het ook is waar je mee zit, ’s nachts kan je er toch niets aan doen. Maar ja, ook dat inzicht heb je niet helder, en dus begon daar in het donker iets hinderlijk te knagen, zich te herhalen, de mompelende alleenspraak van iemand die zijn leven lang secundair reageert, want dit betrof iets dat zich nota bene al een week eerder had afgespeeld. Misschien was ik toen ook al boos geweest maar had ik het genegeerd, weggewoven, was het weggewaaid met de dag zelf. Nu, middenin de nacht, had ik lekker de tijd om het gesprek nog eens dunnetjes over te doen, en hoe langer ik erover nadacht, hoe verontwaardigder ik werd. Met open ogen en steeds strakkere kaken lag ik argumenten te verzamelen, steeds betere argumenten ook, waarmee ik de tegenstander alsnog schaakmat zou zetten, maar omdát ze steeds beter werden kreeg ik ook steeds meer gelijk, waardoor ik alleen maar kwaaier werd. En zo kukelde ik de nachtwoedegroef in, een draaikolk die in zijn vaart allerlei losliggend puin met zich meetrok, dingen van lang geleden, dingen die allang klaar waren of dingen die juist nooit waren opgelost, met op het hoogtepunt van mijn leed één centrale gedachte: wie dachten ze eigenlijk dat ze voor zich hadden, gekke Henkie?
Ik keek naast me – geen Man bij wie ik het checken kon.
Ik belde naar zolder, hij was achter de computer in slaap gevallen, hij kwam er meteen aan. ‘Wat vind jíj er nou van?’ vroeg ik toen hij naast me lag.
Nou, hij herkende de wormen in mijn hoofd, één van de vele redenen waarom ik deze man de rest van mijn leven bij me moet zien te houden. Er waren nachten dat de rollen waren omgedraaid, en hoewel er eigenlijk maar één advies mogelijk was – ga slapen – hadden we de stilzwijgende afspraak de kluwen levensknakken ter plekke te ontwarren, licht te schijnen op onoplosbare puzzels, lucht te blazen in zaken die de volgende dag misschien niet eens meer zouden bestaan, zonder daar éénmaal bij te zuchten. Zo ook deze nacht. Het begon al bijna licht te worden toen we de grootste plooien hadden gladgewreven en ons omdraaiden, zo afgemat dat we onmiddellijk in slaap vielen.
En, waren de wormen ’s ochtends inderdaad verdwenen? Niet helemaal, nu moest ik de vijand nog zover krijgen mij gelijk te geven, geen kattepis, anders had ik dat wel meteen gedaan. Maar één ding: zo erg als ’s nachts zou het nooit worden.