Handwerk
Het ene moment loop je door Parijs, het volgende moment hapert de fijne motoriek.
Wel een mooie uitdrukking, daar niet van. Fijne motoriek. Waar moeten we dan aan denken?
Het sluiten van een rits.
Het strikken van veters.
Het smeren van een boterham.
Het peuteren in de neus.
Het openen van een deur (met een sleutel).
Het bedienen van de knopjes van een mobiele telefoon.
Het eten van soep.
Het plukken van een dag.
Ja, als je erover nadenkt, wemelt het in het leven van de fijne motoriek. Het vasthouden van een pen, het schrijven van een paar eenvoudige regels met méér dan één vinger.
Het zit met mijn fijne motoriek niet goed. Dat heeft met beklemde zenuwen te maken. Mijn vingertoppen zijn overgevoelig, maar mijn handen als geheel hebben het ijskoud en werken nauwelijks. Dat is bijzonder vreemd om te ervaren. Je neemt toch je handen voor lief, zal ik maar zeggen, ze functioneren vanzelfsprekend.
Niet dus.
Van de weeromstuit kijk ik nu vaak naar mijn handen. Ik kan me niet herinneren dat ik dat vroeger deed. Ik ben niet boos op ze, ook niet teleurgesteld. Ze zijn nauwelijks veranderd, alleen ziet de linker er dun en smal uit, ik zou bijna zeggen; een meisjeshand. Maar dat mocht ik willen. Meisjeshanden. Ha. Mijn handen zijn gewoon ingevallen, zoals een gezicht kan invallen. Een magere kop heb ik niet.
Ze hebben een hoop voor me gedaan, die handen. Ik mag ze best dankbaar zijn. Ze hebben me nooit in moeilijkheden gebracht, ik heb zelfs nooit een vinger gebroken. Een paar kleine littekens van snijwonden waarvan ik de bijbehorende verhalen ben vergeten. Korte nagels, een raadselachtige groef in de nagels van beide duimen.
Ach, handen.
Je staat er niet bij stil tot ze het ineens verdommen. Ik kijk naar de lijnen in de palm en trek er geen conclusies uit. Ook in de sterren staat niet geschreven dat op een dag mijn handen het niet meer zouden doen, en wat klaag ik eigenlijk? De zinnen die hier staan, komen nog altijd te voorschijn. De vingertoppen weten de weg.
Buiten schijnt intussen de zon winters en fris op de daken. ‘Til uw lendenen maar even op’, zei een verpleegkundige in het ziekenhuis. Ik wist even niet wat ik moest doen. ‘Ik ben nog van de oude stempel’, zei ze verontschuldigend.
Ik tilde de bovenkant van mijn billen op, zodat ze er links en rechts een kussentje onder kon schuiven. Zulke dingen maak ik mee. Lendenen. Alleen in de kerk zal ik dat woord weleens voorbij hebben horen komen – en wanneer was ik voor het laatst in een kerk?
Geen idee.
Maar geen idee is ook een idee, al zijn er mensen die dat zullen bestrijden. Geen idee is het durven volgen van een enkel woord, een paar noten, een plotselinge penseelstreek. Geen idee is kijken wat er vervolgens gebeurt. Geen idee is vertrouwen, en angst. Wat er in je zit, weet je pas als het er uit is.
Weet ik veel waar die vingertoppen het vandaan halen. Ze voelen alsof er duizend naalden in zijn gestoken en toch doen ze geen pijn, die twee die het werk voor me opknappen, links de middelvinger, rechts de wijsvinger. Bless them.