ColumnMirjam Janssen

Gekrijs op sociale media vormt goede graadmeter voor arbeidsvreugde in het land

null Beeld Mirjam Janssen
Beeld Mirjam Janssen
Redactie

Drie Engelse spelers werden na de verloren EK-finale online bedolven onder racistische bagger. Deze zwarte jongens hadden strafschoppen gemist en alle gekken kropen uit hun holen. Hetzelfde overkwam de voorzitter van het Landelijk Aktie Komitee Scholieren, Nienke Luijckx, die het afgelopen jaar veel in het nieuws was. Toen ze onlangs afzwaaide, publiceerde ze een bloemlezing uit de tweets die ze had ontvangen, zoals ‘Sterf Nienke. Sterf’ en ‘Is voor haar ook al een plek gereserveerd op de begraafplaats?’ Let wel: het waren vaak volwassenen die dit soort berichten naar een 17-jarig meisje stuurden.

En dit zijn natuurlijk geen uitzonderingen. Iemand maakt een fout, zegt iets waarmee anderen het niet eens zijn of krijgt gewoon even alle aandacht en de trollen beginnen te loeien. Waarom zijn die mensen zo boos dat ze een ander willen vernederen? Omdat het op andere plaatsen niet meer kan. In het offlineleven is het steeds meer gebruik elkaars gevoelens te ontzien. Bazen kunnen hun ondergeschikten niet meer rond commanderen, docenten mogen hun leerlingen niet meer voor paal zetten, ouders dienen rekening te houden met de kwetsbaarheid van hun kinderen, minderheden pikken de beledigingen niet meer. De eerste reactie om er bij frustraties op te slaan, of te gaan schreeuwen, behoor je nu te onderdrukken.

Daardoor ontstaat schizofreen gedrag. Neem de compromisloze vrijdenker, die je op Twitter in zoveel gedaanten tegenkomt en die altijd zo vilein zuigt, treitert en

terechtwijst. Nou, dat is in het echt vast zo’n sul die op Tweede Paasdag met zijn schoonmoeder naar de meubelboulevard gaat en daarna knipmessend een wandkast van 323 onderdelen voor haar in elkaar zet. Dat mens kan hij niet uitfoeteren, maar iemand die in een talkshow een afwijkende mening verkondigt wel.

Een tweede verklaring voor de behoefte anderen online te vernederen las ik in het fantastische boek Bullshit Jobs van de Amerikaanse antropoloog David Graeber. Daarin wijst hij op het toenemende aantal ‘onzin-­banen’. Een helemaal waterdichte definitie daarvan heeft hij niet. Een onzinbaan is, volgens hem, een baan die zo nutteloos is dat degene die hem uitoefent het zelf ook een onzinbaan vindt.

Maar ze zijn eenvoudig uit te tekenen: functies waarvan niemand begrijpt wat ze inhouden of wat de zin ervan is. Op lager niveau gaat het bijvoorbeeld om het werk van telefonische verkopers, receptionisten die één keer per dag een bezoeker ontvangen, persoonlijk assistenten die klussen opknappen die de baas ook best zelf had kunnen uitvoeren of om administrateurs die formulieren invullen en verzamelen die niemand leest. En op hoger niveau zijn het banen waarvan de uitvoerders ‘aanjagen’, ‘verbinden’ of ‘neuzen dezelfde kant op zetten’. Of ‘strategische mission statements’ ontwikkelen ter bevordering van inclusieve duurzaamheid of duurzame diversiteit. Hoe hoogdravender de omschrijving, des te dieper de existentiële wanhoop die er valt te camoufleren.

Het aantal bullshitbanen is toegenomen vanwege de behoefte van topmanagers om zoveel mogelijk mensen onder zich te hebben. Dat is een van de rare kanten van grote organisaties: die moeten tegenwoordig allemaal lean and mean zijn, tegelijk hebben leidinggevenden een statusbelang bij veel ondergeschikten. Het doet er voor hen niet toe dat een deel van die werknemers de hele dag uit zijn neus eet, papieren van de ene stapel op de andere legt of uren rondhangt op internet. Maar juist dit soort banen hebben volgens Graeber de opkomst van de sociale media veroorzaakt, omdat je daarmee je tijd kunt stukslaan. Een veronderstelling die veel verduidelijkt.

Want nu velen voor hun inkomen onzinwerk moeten accepteren – dat in de lagere regionen ook vaak rechteloos en slecht betaald is – voelen ze zich mislukt en gekleineerd. En wat is de eerste reactie als je je vernederd voelt? Op jouw beurt een ander vernederen. Als je toch de hele dag online bent is er instantbevrediging te vinden achter het toetsenbord.

De anonieme, vuil spuiende reaguurders zullen hun gedreig waarschijnlijk zelden in daden omzetten, doetjes als ze zijn. Maar hun gekrijs vormt wel een interessante graadmeter voor de arbeidsvreugde in het land.

Mirjam Janssen is historicus en journalist.

Wilt u belangrijke informatie delen met de Volkskrant?

Tip hier onze journalisten


Op alle verhalen van de Volkskrant rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright @volkskrant.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden