Gastcolumn: Geen gebrek aan taboeonderwerpen voor Hongaarse filmmakers, maar wel aan geld
In Hongarije is het totaal willekeurig welke filmmaker geld krijgt, waarvoor en hoeveel, schrijft gastcolumnist Erzsó Alföldy. 'Geld is schaars, het contrast met het budget voor de Hollywood-blockbusters die er worden opgenomen kan niet groter zijn.'
De Hongaarse film genoot ooit, ten tijde van het communisme, internationaal aanzien. Misschien wel de bekendste voorbeelden: István Szabó’s, Oscar-winnende, Mephisto (1981) en de gestileerde, allegorische films van Miklós Jancsó. Ze vertelden via een omweg, gesitueerd in een historische setting, verhalen over macht, machtsmisbruik en de corrumperende invloed van macht.
In het najaar van 1995 was ik in Boedapest voor een interview met Szabó voor de VPRO-gids. Zijn eerste film van na de val van de Muur, Dear Emma, Sweet Böbe (1992), over een vroegere lerares Russisch (gespeeld door Johanna ter Steege), die een speelbal wordt van maatschappelijke veranderingen en van verkeerde mannen in een land op drift, had niet alleen de prijs voor Beste Europese Film gewonnen, maar was ook in Nederland een regelrechte filmhuishit.
Bloemetjestaal
Szabó vertelde drie jaar later verbitterd over de moeizame financiering van films in postcommunistisch Hongarije. Kreeg hij eerder nog krediet van het Hongaarse Filmfonds voor nieuwe projecten, nu verdiende hij zijn brood met opera-ensceneringen en het maken van televisiedrama voor de ZDF. Op de vraag hóe hij en zijn collega’s het onder het communistische regime voor elkaar kregen om hun films over controversiële thema’s te maken, reageerde hij schouderophalend: 'Wij, Hongaarse filmmakers, zijn gewend ‘bloemetjestaal’ te gebruiken.' Hij legde het ongeveer zo uit: de films van zijn generatiegenoten waren behoorlijk kritisch. Maar dat was naar Szabó's eigen zeggen ‘onderdeel van het beleid’. Zulke films werden met staatssteun gemaakt, waarbij delicate onderwerpen zo discreet mogelijk dienden te worden neergezet, 'zodat ze de officiële cultuurpolitiek niet in de weg stonden, maar het publiek de boodschap wel begreep. Dit alles diende om de buitenwereld te laten zien hoe liberaal dat systeem wel niet was. En ondertussen dacht men in het Westen: jeetje, wat moedig.'
Hongaarse filmmakers brengen ook vandaag de dag onder niet de meest gunstige omstandigheden zulke meesterwerken voort, zoals de trage, zwaarmoedige films van Béla Tarr, het rauwe, met een Oscar bekroonde Holocaust-drama Son of Saul (2015) en de prachtige, poëtische On Body and Soul (2017) van Ildikó Enyedi. Met het laatste maakte de maakster van My Twentieth Century na achttien jaar afwezigheid haar rentree. Het leverde haar de prijs voor de Beste Europese Film en een Oscarnominatie op.
Gunstige belastingtarieven
Wederom is de filmindustrie in handen van een paar machtige figuren in de naaste omgeving van de hoogste politieke elite, zoals de uit de VS geremigreerde Hollywoodproducer Andy Vajna. Vajna is inmiddels niet alleen één van 's lands rijkste mannen, met een zakenimperium dat zich uitstrekt over onder meer een netwerk van casino’s, een tv-station, ook is hij eigenaar van een filmstudio op een voormalig fabrieksterrein net buiten Boedapest. Een kant-en-klare middeleeuwse setting, een typisch New Yorks straatbeeld of een betonnen loods, die zich in een handomdraai laat ombouwen tot een decor voor een willekeurig futuristisch verhaal staan buitenlandse filmproducenten ter beschikking. Dat megaproducties als Bladerunner 2 en Red Sparrow tegenwoordig in Hongarije worden opgenomen, heeft echter niet alleen te maken met de aanwezigheid van goed geoutilleerde studio’s, goedkope vakmensen en een fotogenieke hoofdstad met mooie oude gebouwen en straten die makkelijk voor pak 'm beet Buenos Aires (Evita) of Moskou ten tijde van de Koude Oorlog (Red Sparrow) door kunnen gaan. Ook de invoering van gunstige belastingtarieven door de regering Orbán dient grote, westerse filmmaatschappijen over de streep te trekken.
Het is in Hongarije veelal een kwestie van willekeur wie geld krijgt, waarvoor en hoeveel. Geld is schaars, het contrast met het budget voor de Hollywood-blockbusters die er vandaag de dag worden opgenomen, kan niet groter kon zijn. Net als vroeger wordt het succes van Hongaarse films ondertussen ingezet om het imago van het land in de buitenwereld op te poetsen. Een verschil met vroeger is, als je de grand old lady van de Hongaarse cinema Márta Mészáros en een generatiegenoot van Szabó mag geloven, is dat de huidige machthebbers weinig cultuurminnend zijn. Mészáros, onlangs in een interview met de onafhankelijk Hongaarse internet-nieuwssite 444.hu: 'Ze gaan niet naar het theater of de bioscoop, hoogstens naar een voetbalwedstrijd.'
Taboe
Acht jaar heeft de nog immer actieve Mészáros moeten wachten om Aurora Borealis te realiseren, haar meest recente film die momenteel in de Hongaarse bioscopen draait. Over een beladen, lange tijd verzwegen onderwerp: de massaverkrachtingen begaan door de ‘bevrijders’ in 1945. Hoewel de schattingen over de exacte cijfers door het ontbreken van betrouwbare statistische gegevens uiteenlopen, wordt er in ieder geval gesproken van honderdduizenden door Russische soldaten verkrachte vrouwen. Niet alleen de daders, medeplichtigen en getuigen waren 73 jaar stil. Ook de slachtoffers – als ze de gruweldaden al hebben kunnen navertellen – hebben vaak jarenlang gezwegen over wat hun is overkomen.
Aurora Borealis was een film die simpelweg gemaakt moest worden, zoveel stond voor Mészáros, inmiddels 86 jaar oud, vast. Over doorzettingsvermogen gesproken.
Erzsó Alföldy is journalist. Zij is geboren in Hongarije en woont sinds haar 13de in Nederland.