Een stoelendans redde ons van een gewis ontslag
Columnist Jacq. Veldman schrijft wekelijks over het kantoorleven, dat ze uit eigen ervaring kent.
Één keer moesten we zo hard lachen dat onze kamerdeur vanuit de gang werd dichtgesmeten. Een paar seconden keken we elkaar aan, onze ogen groot van de schrik, daarna klapten we voorover op onze bureaus met een nerveuze proestlach uit de tijd van Joop ter Heul.
Ja, het was een mooi en schaterrijk leven, ik voel nog hoe we onze borstkassen volzogen om de lucht daarna hortend en stotend naar buiten te persen, de opengesperde monden gericht naar de hemel. Het was als drugs. Het lachen heelde alle aanwezige pijntjes en pijnen, legde een zacht dekentje over alles wat koud en kantorig was. Wenkbrauwen: ontfronst. Het onverklaarbare brok in de keel: weg. Voortdurend waren we achter adem, de hand opgeheven naar de ander, als om te zeggen: stop, alsjeblieft stop. Wat we bedoelden was: stop niet en maak me nog eens aan het lachen en dat deden we en er was geen wolkje aan de lucht of wat klets ik, natuurlijk waren er wolken aan de lucht. Nimmer kregen wij nog een taak af. Ik hoorde de mails wel binnen plingen maar ik had meer zin om te lachen dan om te mailen. Zij zou een notitie schrijven maar kwam nooit verder dan 'Inleiding'.
Een stoelendans redde ons van een gewis ontslag. 'Goeiemorgen', zeg ik nu als ik binnenkom. 'Ja', zegt mijn nieuwe collega en dat is het eerste en het laatste dat hij die dag tegen mij zal zeggen. Wel praat hij tegen zijn computer - zoals je tegen je partner praat in de nadagen van de relatie, waarin je bij alles teemt: 'Oh ja, en waaróm precies zou ik dat doen??'
Haar zie ik nog weleens lopen. Flauw steken we een arm op. Ze oogt al net zo pafferig als ik, de blik naar binnen gekeerd. Het is alsof we zijn ontmanteld, gesloopt, van onze batterij ontdaan.
We verzetten trouwens wel veel meer werk voor de firma.