De schijn tegen hebben volstaat tegenwoordig al om iemand met pek en veren in te smeren
Onlangs was ik uitgenodigd voor een lekenpreek in Vrijburg, een vrijzinnige gemeente in Amsterdam. Joost Röselaers, de predikant die me uitnodigde, opperde vergeving als onderwerp. Ik liep niet direct warm voor dat thema. Maar al snel verschenen in The New York Times de eerste onthullingen over seksueel wangedrag door Harvey Weinstein en moest een hele reeks mannen het ontgelden. Binnen een paar weken verdwenen tal van mannen van het toneel op een wijze die herinneringen oproept aan de Sovjet-Unie.
Terwijl het in een aantal gevallen, zoals bij Weinstein, om ernstige beschuldigingen ging, moesten ook mannen het veld ruimen voor veel minder ernstige vergrijpen. Ook ging het vaak, zoals bij de Democratische senator Al Franken, om grotendeels anonieme beschuldigingen van meer dan tien jaar oud waaraan de beschuldigde zelf geen, of een andere herinnering had.
Shaming, het beschamen van anderen, is wreed. Volgens de Britse psychoanalyticus Adam Phillips is het een manier om via marteling een moraal af te dwingen. Het doet in mijn ogen niet wezenlijk onder voor de steniging die je nog wel ziet in landen als Pakistan en waarover wij hier in het Westen zo gretig onze afschuw uitspreken. Het navrante is dat shaming gebeurt zonder ook maar de schijn van een eerlijk proces. De media zijn aanklager en rechter tegelijkertijd.
In de tijd van het Oude Testament ging men ook niet al te zachtzinnig met elkaar om. Oog om oog, tand om tand, was het devies. Maar Jezus rekende juist daarmee af. Zo lezen we in Mattheüs 18 dat Petrus bij Jezus kwam, en zei: 'Heere! Hoe menigmaal zal mijn broeder tegen mij zondigen, en ik hem vergeven? Tot zevenmaal?' En Jezus antwoordde: 'Ik zeg u, niet tot zevenmaal, maar tot zeventig maal zevenmaal.'
Vergeving is dus niet iets tijdelijks, maar iets constants. Of, om het in economentermen te zeggen: de ware genade is geen schaars goed. Er is niet veel verbeelding voor nodig om te zien dat ons strafrechtsysteem vooral geïnspireerd is op het Nieuwe Testament, en in veel mindere mate op het Oude. Vergelding speelt in het strafrecht slechts een ondergeschikte rol en er is veel aandacht voor resocialisatie. In ons strafrechtsysteem krijgt iedereen, als dat even mogelijk is, een nieuwe kans.
Maar er is ook nog de moraal. We rekenen elkaar maar al te graag af op die set aan ongeschreven regels. En vaak lijkt het alsof degene die het hardste roept bepaalt wat die ongeschreven regels precies zijn. Als onduidelijk is of er überhaupt regels overtreden zijn, dan constateren we simpelweg dat iemand de schijn tegen heeft. Dat volstaat tegenwoordig al om iemand met pek en veren in te smeren. Paradoxaal genoeg gebruiken we zo de moraal als excuus om anderen te vernederen.
Dat overkwam nog niet zo lang geleden Beatrix Ruf, de directeur van het Stedelijk Museum in Amsterdam. In oktober kwam NRC Handelsblad met onthullingen over de bijverdiensten van Ruf, overduidelijk ingestoken door iemand die daar belang bij meende te hebben. Twee dagen later velde NRC-columnist Bas Heijne zijn oordeel al. Beatrix Ruf moest hangen. Heijne hekelde niet alleen Rufs zakelijke integriteit, maar maakte ook meteen korte metten met haar artistieke visie.
Joost Röselaers wees er terecht op dat de moraal een demonische macht kan worden als zij uit het verband met genade en lofzang wordt gehaald. Waar menselijke feilbaarheid het uitgangspunt is, dienen vergeving en mededogen het natuurlijke tegenwicht te zijn. Anders dreigen we, zoals Gerrit Achterberg dichtte, terecht te komen in een eindeloze kringloop van straf en wraak, van zelfbehoud en veroordeling.
Zie ik vergeving van zonden in de eerste plaats als ordenend principe, een wereld waar mensen aan eigenrichting doen is nou eenmaal geen fraaie wereld. In de ogen van Joost Röselaers is vergeving een existentiële of theologische ervaring: God pint je niet vast op wat scheef ging in het leven, maar geeft je altijd weer een nieuwe kans.
Volgens de Amerikaans-Britse wetenschapsfilosoof Philip Kitcher is de kracht van religie dat zij betekenisvolle gemeenschappen kan scheppen. Wat mij betreft is de kracht van religie dat zij mensen kan inspireren het goede te doen, zoals vergiffenis schenken.
Want, zoals Arnon Grunberg schreef, een samenleving die niet in staat is tot vergeven, is een treurige, en uiteindelijk een onleefbare samenleving.