VerslaggeverscolumnToine Heijmans in Harderwijk
De overheid verbiedt veel, maar niet het bowlen met je schoonmoeder
Veel is verboden door de autoriteiten: samen over straat gaan, zingen in het openbaar, volwaardige begrafenissen – vreemd hoe snel je went aan eerder ondenkbare, van rijkswege opgelegde vrijheidsbeperkingen. Maar bowlen met je schoonmoeder is toegestaan tijdens deze tweede virusgolf en gelukkig maar, want er is nog een rekening te vereffenen. De vorige keer, bij het lasergamen, speelde ze vals.
Bowlen is een individuele prestatiesport en valt dus met wat buigen en strekken binnen de coronaregels, wellicht ook dankzij de stevige bowlinglobby. Maar nu zijn alleen de bowlingbanen open en niet de bowlinghoreca en zonder bier en bitterballen is er voor de meesten weinig aan, zeggen de bowlingondernemers, want bowling is volgens hen een ‘horecasport’. Ze waarschuwen dat ze ‘op omvallen’ staan.
Dus reserveer ik volgens de rijksregels twee banen: één voor mijn huishouden, de ander voor mijn schoonouders – geen familiefeestje, app ik mijn schoonmoeder, dit is serieus. Het gaat om baan 3 en 4, die samen een skailederen zithoek delen, en een tafeltje waarop in normale tijden drank kan staan. Nu staat er een fles desinfectiemiddel.
Op twee jongens na bowlt hier niemand anders. Het parkeerterrein is verlaten. Bij de ingang, in de vallende avond, steekt eenzaam een standbeeld omhoog van een bowlingpin, zo noemen de bowlers hun kegels, terwijl het gebouw ernaast stoomt als een elektriciteitscentrale. Dat is de sportschool: door de beslagen ruiten zie je de lichamen zweten.
De bowlinghal is groot en leeg, met afgeplakte Amerikaanse dinerzitjes waar niemand meer mag eten. We bestellen als steun een afhaalmenu dat we na afloop mee naar huis mogen nemen, en krijgen de bowlingschoenen uitgereikt – altijd een maat te klein nemen, dat is ervaring die mijn schoonmoeder ontbeert. Ze kiest de gele bal en begint met gooien.
Iemand heeft mijn schoonvader ‘Opa$$’ genoemd in de bowlingcomputer, mijn schoonmoeder noemt zichzelf ‘Oma gaat winnen’ – ook bowlen is psychologische oorlogsvoering. #samentegencorona staat onderin het scherm, dus we mogen het niet gezellig vinden, al vinden we het wel. Dat lasergamen was ook alweer tien maanden terug.
Dinsdagavond spreken de premier en de minister het volk toe tijdens hun ‘persconferentie’, staatsrechtelijk gezien een rare routine. Over de ruzies in het kabinet waarschijnlijk geen woord, en ook niet over de lobbymachines die schuilgaan achter het besluitvormingsproces. De sportscholen brachten voorman Ronald Wouters in stelling (‘wij moeten ons ertussen wringen’) – die hebben ook bekende Nederlanders voor op tv. De bowlingbranche heeft Frits van Dijk, rechtdoorzee uitbater van Bison Bowling in Maarssen. Een goede lobby komt neer op ‘vreselijk veel praten, vreselijk veel bellen, vreselijk veel overleg’, zegt hij: elke dag er weer vol in.
‘Den Haag’, zegt Frits, categoriseert bedrijven met SBI-codes en het is zaak als branche in de juiste code te belanden. Bowlingbanen vallen onder 93119 (‘overige sportaccommodaties’), dus Frits praten met de KvK en het CBS of dat niet anders kan. ‘De bowlingindustrie is een lastig iets, wij zijn dikke horecabedrijven die ook een paar sportballers hebben rondlopen. Wij vallen steeds tussen wal en schip. Dus daar zijn we vanaf het begin al over aan het vechten.’
Frits organiseerde gesprekken met Tweede Kamerleden Wybren van Haga, Thierry Aartsen en Mustafa Amhaouch, ‘die hebben we ook ontmoet op de bowling’, en hij belt tot diep in de avond met zijn contacten op Economische Zaken. Inmiddels is hij ‘pislink’ over de magere compensatie.
Maar goed, zeg ik, vanavond mogen we met mijn schoonouders bowlen, terwijl ik niet met ze over straat mag. Dat is toch een fraaie overwinning.
‘Ik weet niet hoe jij naar een bowling gaat’, zegt Frits, ‘maar als ik ga, ga ik voor een drankje en een bittergarnituurtje. We zijn al zeven maanden aan het knokken en iedereen in Den Haag snapt het maar niemand doet er wat aan. Het is allemaal zo halfbakken.’
Strike voor hem. Zwemmen mag niet, sauna wel. Sporten mag niet, sportschool wel. Contactberoepen mogen wel, sekswerken niet. Horeca mag niet, hotelhoreca wel. Repeteren van een theaterstuk mag wel, opvoeren niet. Zingen mag niet, maar wel als je gelooft in God. Museum mag niet, galerie wel (dat is ‘retail’).
Bowlen mag wel, maar een biertje bestellen voor je schoonmoeder mag niet. Jammer want ze staat voor; één spare nog en het is gedaan. ‘Van de overheid mag je een rollator gebruiken’, roep ik om haar uit haar evenwicht te brengen, en ze draait zich om met bowlingbal en al, maakt een zwaaibeweging in mijn richting.
‘Jammer hè’, zegt mijn schoonmoeder. ‘Ik win altijd.’