Essay
De ironie: dalende geboortecijfers lijken een groter gevaar voor de mens dan menig catastrofe
We zullen moeten leren leven met de mens als tot betrekkelijke vitaliteit gedwongen grijsaard, ziet Arnon Grunberg. De wereld verandert langzaamaan in een slaperig Zwitsers bergdorp.
De Italiaanse filmregisseur Paolo Sorrentino (51) ontleedt de discrete en minder discrete charmes van de bourgeoisie. Dat kan de politieke bourgeoisie zijn, zoals in Il divo (2008), gebaseerd op het veelbewogen leven van de Italiaanse premier Giulio Andreotti (1919-2013), vermoedelijk Sorrentino’s beste film. Het kan de kleine bourgeoisie zijn die voor de maffia werkt, zoals in Le conseguenze dell’amore (2004), nog altijd mijn favoriete Sorrentino. Het kan de papale bourgeoisie zijn zoals in de series The Young Pope (2016) en The New Pope (2020), die in mij het verlangen deden ontbranden zelf paus te worden. Het kan ook gewoon de bourgeoisie uit Rome zijn, zoals in zijn vermoedelijk bekendste film La grande bellezza (2013).
Of een portret van de ouder geworden kunstenaar als tragische exponent van die klasse waartegen hij zich ooit afzette, zoals in Youth (2015), een niet geheel geslaagde film die toch fascineert, al was het maar vanwege de bijrol van een sterk op Diego Maradona (1960-2020) lijkend personage. De late Maradona, de eindtijd van de legende, zo gezet, zo immobiel dat hij niet meer zonder hulp uit de ligstoel kan komen in het luxehotel in het Zwitserse bergdorp waar de film zich afspeelt. (Opnamen vonden plaats in Flims en Davos.)
Youth gaat over mensen, vrijwel allemaal mannen, wier tijd is verstreken en die toch nog doorleven. Misschien gaat Sorrentino’s gehele oeuvre wel over mensen (of instituten) wier tijd is verstreken, al voelt een overlevingskunstenaar als Andreotti zich als een vis in het water in het bad van die verstreken tijd.
Dat kan niet worden gezegd van de hoofdpersonages uit Youth, een componist genaamd Fred Ballinger (Michael Caine), beroemd geworden met Simple Songs, en een filmregisseur, Mick Boyle (Harvey Keitel). Zelfs onder de toch wel ideale omstandigheden van het Zwitserse luxehotel blijkt het moeilijk zonder gezichtsverlies oud te worden. De grote passie van componist en filmregisseur is het plassen, dat terugkeert in de dagelijks terugkerende gesprekken, al moet de componist op het einde van de film constateren dat zijn prostaatproblemen ingebeeld zijn.
Overigens zijn de jeugdige personen die in de film voorkomen nauwelijks levendiger. Miss Universe, ook gast in het bergdorp, straalt dezelfde gelaten weemoed uit als de componist. De levendigste figuur is misschien de masseuse van Boyle, een intrigerende jongedame die vrijwel niets zegt en die alleen al door de manier waarop ze kijkt nog wat vitalisme suggereert.
Het Zwitserse bergdorp is natuurlijk bij uitstek een plek waar de tijd stilstaat, waar de koeien en hun bellen de restanten van het vitalisme vertegenwoordigen. De mens, zeker de mens die in zo’n bergdorp op bezoek is, is al snel een eeuwige patiënt die vroeg of laat rondloopt met het predicaat ‘uitbehandeld’. Er is sprake van eindtijd in Youth maar het is geen dramatische, geen ontketenende eindtijd, geen oorlog die aan de horizon verschijnt, er is sprake van een langzaam uitdoven. De gong voor het avondeten zal blijven slaan, al zijn de laatste patiënten verdwenen.
Ik moet niet alleen aan Youth denken omdat ik recentelijk verbleef in het hotel waar een deel van de film is opgenomen, maar ook omdat The New York Times eind mei een lang artikel publiceerde over dalende geboortecijfers in vrijwel de gehele wereld; zelfs in landen als Mexico en India, lang geassocieerd met snelle bevolkingstoename, nadert het geboortecijfer 2,1. Dat cijfer is nodig om zonder immigratie de bevolking op peil te houden. Universiteiten in Korea hebben niet meer genoeg studenten om te kunnen blijven bestaan, in het Noord-Oosten van China ontstaan spooksteden en in Duitsland zijn honderdduizenden gebouwen gesloopt om plaats te maken voor parken. De mensen voor wie die gebouwen bedoeld waren, zijn verdwenen.
Het Zwitserse bergdorp rukt op, zou je kunnen constateren, maar dan zonder bergen.
In het Italiaanse stadje Capracotta is het kinderdagverblijf gesloten, daarin bevindt zich nu een verpleegtehuis. Een van de bewoners van dat verpleegtehuis zei tegen de journalisten van The New York Times: ‘Er zijn geen kinderen meer in Capracotta.’
Nu weet ik niet of de mens als soort meer recht heeft te blijven bestaan dan pakweg de dinosaurussen, al heeft onze soort een Plato, een Mozart en een Nietzsche opgeleverd, iets wat we voor zover we weten niet van de dinosaurussen kunnen zeggen. Ik betwijfel dan ook of mensen moeten worden aangemoedigd kinderen te krijgen, al doen veel overheden dat indirect wel door middel van bijvoorbeeld kinderbijslag en gesubsidieerd zwangerschapsverlof, eveneens om te voorkomen dat voortplanting net als het spelen van polo een hobby wordt voor de allerrijksten.
Maar het blijft ironisch dat dalende geboortecijfers allicht een groter gevaar vormen voor het overleven van de soort dan menige andere catastrofe waar velen de afgelopen decennia hun zorgen, angsten en fantasieën op hebben losgelaten.
Dalende geboortecijfers kunnen lokaal al tot metaforische noodtoestanden leiden. Bijvoorbeeld in Italië: lagere geboortecijfers dan elders in Europa, de laagste sinds de eenwording van Italië in 1861. Dat zal leiden tot economische problemen (pensioenen) en andersoortige praktische problemen (zorg), maar in steden en dorpen zonder kinderen zullen ook mensbeeld en dus cultuur radicaal veranderen. De overgebleven jongste speelt voor jeugd. Misschien wijst Amerika de weg met een 78-jarige president en zullen ook wij eraan moeten wennen dat 75-jarige verpleegkundigen met vereende krachten een ondersteek onder de billen van een 95-jarige duwen.
Onder andere de beschaving heeft ons verleid onplezierige zaken naar de periferie van de samenleving te verbannen. Van oorlog via slachthuis tot verpleegtehuis. Er waren en zijn lovenswaardige pogingen oorlog en slachthuis op de mesthopen van de geschiedenis te doen belanden – ik ben sceptisch –, maar als dat zou lukken, moet daarna alleen nog het eeuwige leven worden gerealiseerd. Of een spuitje op het moment dat het verval onze esthetische normen overschrijdt. De luiers van een eigen baby wil men nog verschonen, de luiers van oud geworden vaders en moeders mogen professionals doen. Zorgrobots zie ik dat niet zo snel doen.
Opnieuw: onze weerzin is begrijpelijk. Hoewel ik het ook een mooie fantasie vind dat wij bij gebrek aan baby’s binnenkort onze ouders en vrienden zullen optillen om hen een boertje te laten doen. De mens is de diersoort die er bij uitstek in is geslaagd zijn leegte op te vullen met sport en spel.
Een kennis schreef me recentelijk: ‘De mens begint en eindigt zijn leven als gehaktbal.’ Zeker, maar als er een overschot ontstaat aan ouder wordende gehaktballen, zullen die niet meer zoals nu discreet aan het zicht kunnen worden onttrokken. De waarheid van het menselijk lichaam zal op den duur sterker blijken dan esthetische en ethische idealen van de beschaving: waardigheid voor iedereen en zij die zich om zich wat voor reden dan ook niet waardig kunnen gedragen dienen het bestaan te vieren in min of meer gesloten afdelingen. Dat de mens een eeuwige patiënt geworden is, van wieg tot aan het graf, vinden we prima, maar we willen in de openbare ruimte alleen geconfronteerd worden met wilsbekwame patiënten die zich aan de spelregels houden.
Als we het streven naar diversiteit serieus nemen, leren we onze gevoeligheden over verval overboord te zetten.
Daarnaast blijkt ook uit een film als Youth dat gebrek aan vitalisme nog geen doodsdrift is. Dagelijkse gesprekken over de prostaat zijn voor velen beter dan de eeuwige jachtvelden. In Nederland is weliswaar een tijdje vroom gesproken over het voltooide leven, maar menigeen wiens leven voltooid lijkt, ziet toch reuze op tegen het sterven. En ja, begrijpelijk. Daarnaast kan ik me niet aan de indruk onttrekken dat er mensen rondlopen wier leven voltooid is voor ze er goed en wel aan zijn begonnen. De dood en het voltooide leven zijn twee volstrekt verschillende zaken.
Wij zullen moeten leren leven met de mens als tot betrekkelijke vitaliteit gedwongen grijsaard, waarbij het recht om op te houden met werken niet verward moeten worden met de plicht ermee te stoppen. Al ken ik ook de minder aangename verhalen over een psychoanalyticus die eigenlijk al dement was en toch nog doorging met behandelen. Of daarmee schade is aangericht is onduidelijk, maar dat mag geen reden zijn alle hoogbejaarden te verwijderen van de werkvloer.
Noodgedwongen, ook omdat werk voor velen meer is dan een economische noodzaak, zullen mensen tot hun dood willen, soms ook moeten werken.
Daarnaast is het mogelijk dat vernieuwing eerder komt van een 78-jarige (zie Biden) dan van een 30-jarige. Overigens, uit het almaar geprevelde toverwoord ‘vernieuwing’ blijkt de vermoeidheid van onze cultuur.
Bijkomend voordeel van deze radicale vergrijzing is dat geweld en oorlog, vrijwel altijd een zaak van en voor jongemannen, zeldzamer zullen worden. Verdwijnen zal het geweld niet, maar als hoogbejaarde kun je president, hoogleraar, psychiater en zelfs verpleegkundige zijn, echter een groep mannen over het slagveld leiden zie ik een hoogbejaarde minder snel doen.
De literatuur heeft ons het kind opgeleverd dat niet verder wil groeien (Oskar Matzerath in Die Blechtrommel van Grass), straks hebben we her en der grijsaards die uit verantwoordelijkheidsgevoel niet mogen sterven: ‘Ik ben de laatste bejaarde in Capracotta. Als ik sterf, sterft de stad. Dat mag niet gebeuren.’
Last stand in Capracotta.