InterviewMarion van San
De dubbele moraal in het kalifaat: ‘Vrouw gaat met seksspeeltjes langs de deuren’
Marion van San heeft intensief contact met Nederlandse en Belgische vrouwen in het kalifaat en hun families hier. Hoe geloofwaardig is de spijt van de IS-gangers?
Nerveus staan de families van terrorismeverdachten te wachten in de statige hal van de rechtbank Den Haag. Er staat een kort geding op het punt van beginnen: 23 vrouwen die afreisden naar het IS-kalifaat en nu met hun opgeteld 56 kinderen vastzitten in Koerdische kampen in Noord-Syrië, eisen dat de Nederlandse staat hen repatrieert.
Een zaak van leven of dood, voor de achterblijvers die hier bijeen zijn. Als Marion van San haar entree maakt in het Haagse gerechtsgebouw, lichten de gezichten van de familieleden van de IS-vrouwen op. Er volgen warme omhelzingen. Het lijkt voor een buitenstaander een weerzien tussen goede vrienden, maar het is in werkelijkheid een treffen tussen een wetenschapper en haar onderzoekspopulatie.
‘Collega’s vragen zich weleens af of ik niet te dicht op mijn onderwerp ga zitten’, zegt Van San enkele dagen eerder in een Antwerps lunchcafé. ‘Maar voor mij hoort dat erbij. Veel terrorismeonderzoekers werken heel erg theoretisch, of op basis van dossiers. Ik vind het belangrijk om met de mensen zelf te praten, omdat je zo de meeste informatie bovenhaalt.’
De Vlaamse criminoloog en socioloog doet onderzoek naar de rol die de familiesituatie heeft gespeeld in het radicaliseringsproces van de mensen die ervoor kozen zich aan te sluiten bij een moordlustige terreurgroep. Haar boek Kalifaatontvluchters, dat vrijdag is verschenen, is de voorlopige slotsom van haar zoektocht. Van San hield de afgelopen zeven jaar nauw contact met 43 families van geradicaliseerde jongeren die vanuit Nederland en België naar Syrië vertrokken om zich aan te sluiten bij de gewapende strijd. Sinds de val van het IS-kalifaat, begin dit jaar, raakte ze via die families ook online in gesprek met twintig uitreizigers, merendeels vrouwen.
Haar boek begint met een bezoek aan ‘Ismail’ en ‘Amina’ (de namen zijn gefingeerd), de weeskinderen van 2 en 4 jaar oud die in juni door een Nederlandse ambtenaar werden opgehaald uit een Koerdisch detentiekamp en nu bij de zus van de gestorven IS’er Karenia J. uit Zwolle wonen. Dankzij haar innige contacten zit Van San al drie weken nadat ze in Nederland waren aangekomen bij hen op de bank. Ze treft twee angstige kinderen aan die niet alleen durven slapen en geen idee hebben wat ze aanmoeten met de Duploblokken en de pop die de onderzoeker voor hen heeft meegebracht. Ze schrokken gehaast hun voedsel naar binnen. Ze kregen in het kamp niet veel te eten, vermoedt hun tante.
Hoewel er door de Raad voor de Kinderbescherming steeds is gezegd dat er gedetailleerde terugkeerplannen klaarliggen voor de kinderen van IS’ers, beschrijft de tante in uw boek dat ze drie weken na de komst van haar neefje en nichtje nog nauwelijks hulp heeft gehad van de instanties. Is dat niet zorgelijk?
‘Ja dat was zo in de zomervakantie inderdaad, die kinderen waren toen echt nog van slag. Ik heb nog steeds contact met de tante en het schijnt inmiddels wel beter te gaan, ze heeft meer hulp gekregen van de voogden. Het is afwachten hoe deze kinderen zich op de langere termijn ontwikkelen, ik blijf dat natuurlijk volgen.’
Wat bewoog u om zich zo intensief met deze groep mensen te willen bezighouden?
‘Ik volgde in 2012 een aantal jongeren op Facebook en las hoe zij schreven over de gewapende strijd in Syrië. Aanvankelijk schatte ik dat in als grootspraak en puberpraat, daar heb ik zelfs nog een artikel over gepubliceerd in een internationaal tijdschrift: dat zoveel jongeren de jihad prezen, maar dat zo weinigen die ook daadwerkelijk uitvoerden. Achteraf gezien had ik er niet verder naast kunnen zitten. In het jaar daarna bleken de jongeren die ik volgde stuk voor stuk uitgereisd naar Syrië. Ik had eerder gepubliceerd over radicalisering vanuit het gezinsperspectief en ik was van daaruit ook benieuwd naar de familieomstandigheden van deze jongeren. Omdat ik hen al volgde, zag ik tussen hun Facebookvrienden behalve nikabdames soms ook een Nederlandse of Belgische vrouw die dingen schreef als ‘ik mis je zo’. Dat waren hun moeders.’
Waarom waren die familieleden bereid met u te praten?
‘Het was monnikenwerk om stap voor stap met hen in gesprek te komen. Het lukte denk ik omdat die families toch ook veel vragen hadden. Ze wilden informatie over wat er daar in Syrië gebeurde. Het contact werkte twee kanten op: ik had vragen voor hen, maar zij ook voor mij. Veel van die ouders deelden met bijna niemand dat hun kind in Syrië zat. Dat is niet iets wat je graag vertelt. Oudergroepen waren er in die tijd nog niet. Mensen waren heel erg alleen met hun verdriet, dan is het soms fijn om er met een onderzoeker over te kunnen praten. Ik heb op een gegeven moment daarom ook een Facebookgroep opgericht voor familieleden van uitgereisde jongeren, zodat ze met elkaar in contact konden komen.’
Gaat dat niet ver, om als onderzoeker op die manier contacten te faciliteren?
‘Soms word je bijna hulpverlener inderdaad, maar zo’n Facebookgroep was ook een handige manier voor mij om met iedereen tegelijk contact te kunnen onderhouden en op de hoogte te blijven wat er allemaal speelde, ik had er veel aan voor mijn onderzoek.’
Later kwam u ook in gesprek met de vrouwen in Syrië. Hoe ging dat?
‘Lange tijd hoorden de families weinig, omdat internet thuis in het kalifaat niet meer was toegestaan. Er waren nog wel internetcafés, maar aan het einde konden vrouwen nauwelijks de straat nog op. Na de val van Raqqa (in oktober 2017, red.) hebben velen zich na omzwervingen overgegeven aan de Koerden en kwamen ze in de kampen terecht. Op dat moment ontstond er bij hen ook meer belang om hun verhaal aan de buitenwereld te laten horen, omdat ze terug wilden. Zo ben ik via de families bij de vrouwen terechtgekomen. Niet iedereen wilde dat natuurlijk, maar met sommige vrouwen heb ik uren en uren zitten bellen via WhatsApp. Het was heel intensief, ook tijdens mijn vakantie zat ik naast het zwembad te appen met de vrouwen in de kampen. Je kunt niet zomaar een paar dagen niks laten horen, dan verlies je het contact misschien.
‘Er zijn vrouwen bij die zeggen: ik heb mij enorm vergist, het was in Syrië allemaal heel anders dan ik had verwacht. Maar het zijn juist de spijtoptanten die met mij in gesprek willen natuurlijk. Uit de verhalen die ik van hen hoor, concludeer ik dat zij in de kampen een kleine minderheid zijn, de meeste vrouwen daar zijn nog erg radicaal.’
IS-terroristen vertellen in de media doorgaans dat ze slechts gewonden verzorgden of in de bouw werkten (mannen) of enkel het huishouden deden en voor de kinderen zorgden (vrouwen). Hoeveel waarde moeten we hechten aan hun verhaal?
‘Mensen hebben natuurlijk een enorm belang om zich nu te distantiëren van IS, er lopen rechtszaken tegen hen. In gesprekken merkte ik dat veel tijdslijnen niet klopten. Als iemand bijvoorbeeld zegt dat zij sinds 2016 pogingen heeft gedaan om te ontsnappen, probeer je dat te rijmen met sporen op Facebook, getuigenissen van anderen. Ook over de rol van hun echtgenoot spreken de vrouwen vaak liever niet, of alleen bagatelliserend. Je blijft vragen, vragen, vragen. En dan nog blijft het moeilijk. Er is iemand met wie ik anderhalf jaar contact had en die zich overtuigend presenteerde als een spijtoptant, maar van wie ik onlangs ontdekte dat ze dat niet is.
‘Toch denk ik, met alle kanttekeningen die je erbij moet plaatsen, dat die leugens niet betekenen dat er helemaal niets klopt van de informatie die deze vrouwen geven. Dat vrouwen in het kalifaat de meeste tijd thuis zaten met de kinderen, is wel aannemelijk. Het past in de IS-ideologie en ik heb nooit bewijs gezien dat vrouwen in groten getale deelnamen aan de gewapende strijd. Wat zeker niet wil zeggen dat hun rol onbelangrijk was, want ze faciliteerden de strijders en speelden een grote rol in de IS-propaganda en het rekruteren van nieuwe mensen.’
Wat is het opmerkelijkste dat u dankzij deze contacten heeft ontdekt over het leven in het kalifaat?
‘De dubbele moraal die er heerste op het gebied van seks. Het heeft mij verbaasd dat er in het kalifaat speciale vrouwenwinkels werden getolereerd waar pikante setjes werden verkocht. En meerdere vrouwen vertelden over een verkoopster die deur aan deur ging met een grote tas vol lingerie en seksspeeltjes. De hisba (religieuze politie, red.) wist daarvan. In de literatuur is vaak beschreven dat seks in tijden van oorlog wordt gebruikt als ontlading voor soldaten, een verzetje na de strijd. Dus op zichzelf is dat misschien niet vreemd, maar in zo’n conservatieve samenleving verwacht je die nadruk op seksualiteit niet.’
In uw boek legt u een verband tussen die dubbele moraal en het ‘liederlijk leven’ dat veel van de uitreizigers leidden voor ze naar Syrië vertrokken.
‘De meeste uitreizigers waren voor hun radicalisering niet erg serieus met hun geloof bezig. Veel van die jongemannen hadden van alles uitgehaald in de kleine criminaliteit, gingen veel uit, gebruikten drank en drugs. Voor de vrouwen geldt dat er relatief veel bekeerlingen bij zijn, die er in hun jonge leven vaak al losse seksuele contacten op nahielden, uitgingen, veel dronken, sommigen hadden ervaring met prostitutie. Beïnvloedbare jongedames die, als er toevallig een Hell’s Angel op hun pad was gekomen, misschien daar wel in waren meegegaan. Ieder individueel radicaliseringsverhaal is anders, maar wat je vaker ziet terugkomen is dat mensen op een bepaald punt zochten naar vergeving van hun zonden en toen, bijvoorbeeld door een vriendinnetje dat moslim was, met de islam in aanraking kwamen. Ouders waren daar in eerste instantie vaak wel blij mee: hun dochter kwam niet meer dronken thuis, maar zat thuis op de bank.’
Heeft u een rode draad kunnen ontdekken in de familieachtergrond van de kalifaatgangers?
‘Die families lopen zeer uiteen, maar laat ik zeggen dat er weinig gezinnen bij zijn waarin je geen problemen kunt ontdekken. Niet in de zin van extremisme, maar bijvoorbeeld huiselijk geweld, schulden. Ouders vertelden daar in eerste instantie meestal niet over, schetsten tegenover mij een beeld dat er nooit veel aan de hand was geweest. Zo kwamen zij ook in de media. Maar ik heb ook met een dertigtal leraren gesproken bij wie die uitreizigers in de klas hadden gezeten en dat gaf een ander beeld. Een vader die veel interviews gaf over zijn uitgereisde kind bijvoorbeeld, vertelde daarin niet dat hij zelf gokverslaafd was en zijn zoon vaak aan zijn lot had overgelaten. Van een andere jongen zeiden leraren: we hadden wel voorzien dat het helemaal mis zou gaan met hem, die ouders lieten nogal wat steken vallen. Je kunt de radicalisering daar niet een op een uit verklaren, maar er was wel een voedingsbodem van problemen waardoor deze jongeren zoekende waren.’
Is er op basis van uw onderzoek een les te trekken over hoe terrorisme kan worden bestreden?
‘Het grote probleem is de onvoorspelbaarheid van wat iemand van plan is. Het is heel moeilijk voor autoriteiten om daar zicht op te krijgen. Als ouders mij vertellen dat zij compleet verrast waren door het vertrek van hun kind, hoe moet een wijkagent zoiets dan doorhebben? Er wordt nu veel geld uitgetrokken voor allerhande trainingen zodat bijvoorbeeld leraren signalen van radicalisering leren herkennen. Dat lijken toch meer maatregelen voor de overheid om, als er iets gebeurt, te kunnen laten zien: we hebben dat en dat gedaan, we zijn ermee bezig. Of het ook helpt? Dat betwijfel ik.’
Marion van San (53) is socioloog en criminoloog en promoveerde in 1998 op een studie naar criminaliteit onder Antilliaanse jongeren. Sindsdien deed zij onderzoek naar onder meer jeugdcriminaliteit, prostitutie, de rol van jonge vrouwen in de criminaliteit en extremisme onder jongeren. Ze is hoofdonderzoeker bij Risbo, een onderzoeksinstituut gelieerd aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam. Haar boek Kalifaatontvluchters verschijnt deze week bij uitgeverij Prometheus.