Interview
Bestuurskundige Caspar van den Berg: ‘Ga uit van de kracht van landelijke gebieden’
Hoogleraar bestuurskunde en VVD-senator Caspar van den Berg probeert al jaren de kloof tussen stad en platteland te agenderen. Hoe moet de overheid volgens hem omgaan met het onbehagen buiten de Randstad? En hoe ziet hij de rol van zijn partij daarin?
Het voelt vertrouwd voor Caspar van den Berg als hij terug is in het dorp waar hij opgroeide. Giesbeek, tussen Arnhem en Doesburg, aan de IJssel. ‘Het idee van: doe maar gewoon. Een beetje naar elkaar omkijken. Die kijk op het leven die hoort bij een kleine gemeenschap, heb ik van huis uit meegekregen. Hetzelfde ervaar ik de helft van mijn tijd als ik voor mijn werk in het noorden ben.’
Bestuurskundige Van den Berg is hoogleraar Global and Local Governance aan de Rijksuniversiteit Groningen, met de Campus Fryslân in Leeuwarden als standplaats. Daarnaast is hij bijzonder hoogleraar in Leiden. Al ver voor de stikstofrellen vroeg hij aandacht voor de verschillen tussen stad en platteland. Persoonlijk voelt hij zich een kind van beide werelden. ‘Mijn ouders kwamen uit de Randstad, maar waren in Giesbeek gaan wonen toen ze kinderen kregen. De eerste achttien jaar van mijn leven was dat dorp mijn referentiekader. Maar daarna woonde ik een jaar in Zuid-Afrika. Ik ben gaan studeren in Utrecht en Londen, woonde in Amsterdam, werkte in Princeton en woon nu in Den Haag.’
In die stad werkt hij sinds kort ook een dag per week als Eerste Kamerlid voor de VVD. Verdere politieke aspiraties heeft de academicus niet. Hij hoopt in de senaat meer aandacht te krijgen voor de bijzondere behoeften van de verschillende Nederlandse regio’s, een thema waarover hij inmiddels ook veel wordt geraadpleegd binnen zijn partij, maar dat naar zijn smaak te lang een blinde vlek is geweest. ‘Het paste niet bij ons zelfbeeld als klein land.’
Wat ontleent u aan uw jeugd in Giesbeek?
‘Giesbeek was een dorp met één school met slechts één klas per jaar. In zo’n klas zit het kind van de caissière uit de dorpssupermarkt bij het kind van de burgemeester. Ik zat zelf in de klas bij de dochter van de mevrouw die bij ons schoonmaakte. Dat waardeer ik heel erg. Je leert huishoudens kennen met andere opleidingsniveaus en andere inkomens, waar andere gesprekken worden gevoerd en met andere vakantiebestemmingen. Dat maak je in de stad minder mee. De paradox van het stadse leven is dat het aan de ene kant een smeltkroes is, maar dat je toch gescheiden van elkaar leeft en weinig van elkaar leert.
‘Ik vind het nu met een jong gezin fijn om in de stad te wonen en alles dichtbij te hebben. Maar ik kan me best voorstellen dat ik het later weer prettig vind om ergens te wonen waar het minder dichtbevolkt is.’
In de stad hebt u alles in de buurt. Op het platteland zijn de voorzieningen verslechterd.
‘Ja, de laatste dertig jaar zie je dat door schaalvergroting de afstand tot een ziekenhuis of school groter wordt, de aanrijtijden van nooddiensten langer, het openbaar vervoer schaarser. Banken hebben afgesproken dat overal binnen 5 kilometer een pinautomaat moet zijn. Die norm wordt lang niet overal gehaald. Niet dat een pinautomaat je levensgeluk bepaalt, maar het zegt wel iets.
‘Het is logisch dat publieke voorzieningen en winkels niet gelijkelijk over het land zijn verdeeld. Maar je wilt wel overal een minimum, zodat het aantrekkelijk is om er te wonen en aantrekkelijk genoeg voor bedrijvigheid. Ook vanuit het gelijkheidsprincipe: iedereen betaalt dezelfde belastingtarieven, dus iedereen moet kunnen rekenen op een min of meer gelijk voorzieningenniveau.’
Wordt het platteland achtergesteld?
‘Mensen voelen zich in elk geval wel achtergesteld. In minder dichtbevolkte gebieden aan de randen van het land heeft het stemmen op protestpartijen een hogere vlucht genomen dan elders en dat is een graadmeter van maatschappelijk onbehagen. De voorzieningen zijn er in grote lijnen ook het hardst achteruitgegaan. Zelf spreek ik liever over enorme verschillen dan over achterstelling. Want een regio als Amsterdam mag dan goed scoren op economie, werk en voorzieningen, aspecten waar bijvoorbeeld Friesland sterk op achterblijft, andersom scoort Friesland weer sterker op veiligheid, een gezonde leefomgeving en een prettig woonklimaat. Mensen zijn daar tevredener met hun leven.
‘Wat het gevoel van achterstelling versterkt, is dat grootstedelijke problemen vaak worden gezien als de problemen van heel Nederland, terwijl de problemen in landelijk gebied worden gezien als problemen van dáár.’
Verklaart onbehagen ook de hoge peilingen voor de BoerBurgerBeweging?
‘Zeker. Die heeft vooral veel aanhang in Oost- en Noordoost-Nederland. Maar die populariteit heeft ook veel te maken met een stijl die mensen daar aanspreekt. Dat gewoon doen, je niks inbeelden, het boerenverstand gebruiken. Voorvrouw Caroline van der Plas is daar extreem sterk in. Op elk afzonderlijk onderwerp klinkt wat zij zegt heel logisch en voor de hand liggend, maar het is de vraag of dat allemaal wel samengaat, of dat soms het een ten koste gaat van het ander. Middenpartijen die besturen, hebben er last van, om het zo maar te zeggen, dat ze rekening moeten houden met die samenhang.’
Wanneer werd u zich bewust van grote verschillen tussen stad en platteland?
‘Deels had ik dat onbewust opgeslagen in mijn jeugd, deels kwam het toen ik vijf jaar geleden in Friesland ging werken. In het najaar van 2017 was er veel discussie over de intocht van Sinterklaas in Dokkum. Het was het jaar van de blokkeerfriezen. Aan de ene kant wilde de actiegroep Kick Out Zwarte Piet daar met bussen uit Rotterdam en Amsterdam heen om tegen Zwarte Piet te protesteren. Aan de andere kant wilde een groep mensen uit Friesland dat voorkomen. Die creëerden gevaarlijke situaties op snelwegen, zoals we dat recentelijk ook hebben gezien met boerenprotesten. Logischerwijs zijn mensen daarvoor vervolgd. Ik ben toen met studenten op de publieke tribune gaan zitten, omdat ik wilde weten wat mensen had bewogen.
‘Het begon er al mee dat veel verdachten hun verhaal in het Fries wilden doen. Dat is een recht, want Fries is een van de rijkstalen. En voor ongeveer de helft van de Friezen is Nederlands een tweede taal. Dat was niet makkelijk, omdat niet veel mensen uit de rechterlijke macht Fries begrijpen. Er moest worden getolkt.
‘Hun verklaringen gingen maar gedeeltelijk over Zwarte Piet. Het was veel meer: wij hebben eigen gebruiken en tradities die onze gemeenschap maken. We hebben de afgelopen twintig, dertig jaar heel weinig bemoeienis of steun ervaren vanuit het westen. Op zich prima, laat ons ons eigen leven leiden, maar kom dan niet hier vertellen welke waarden en normen wel moreel verantwoord zijn en welke niet. Ze vroegen zich af: wat gaat men ons nog meer afnemen? Het ging dus niet alleen over sociaal-economische verschillen, maar nog meer over sociaal-culturele verschillen.
‘Rond die tijd raakte ik in gesprek met mensen bij het ministerie van Landbouw die onder het kabinet-Rutte III 950 miljoen mochten uitgeven om de brede welvaart in de regio te versterken. Ze merkten dat hoe verder ze van Den Haag kwamen, des te meer weerstand en wantrouwen ze ontmoetten. Terwijl ze geld kwamen brengen. Zij hebben mijn collega Annemarie Kok en mij gevraagd om dat verder in kaart te brengen. Het onbehagen bleek inderdaad geconcentreerd aan de randen van het land en het hangt sterk samen met opleidingsniveau en inkomensniveau. En ook met gezondheid, weten we uit de Atlas van afgehaakt Nederland van Josse de Voogd en René Cuperus. En collega’s van de Erasmus Universiteit brachten in beeld dat het voor de kansen in het leven uitmaakt of je in Meppel opgroeit of in Alphen aan den Rijn, zelfs al zijn de sociaal-economische omstandigheden hetzelfde. Als je uit de stad komt, schop je het makkelijker wat verder.
‘Daar bovenop noemden mensen in gesprekken voorbeelden van zaken die negatief uitpakken voor het landelijk gebied, zoals het aardbevingsdossier in Groningen, het inspuiten van afval in de bodem in Twente of het niet doorgaan van de marinierskazerne in Vlissingen. Ze krijgen daardoor het idee dat mensen die daar wonen minder goed op het netvlies van de politiek staan.’
Deed het u goed dat Johan Remkes bij de presentatie van zijn stikstofrapport de kloof tussen stad en platteland zo scherp benoemde?
‘Het is goed dat iemand van zijn statuur er op zo’n nationaal moment de aandacht op vestigt, dat het in elk geval over meer gaat dan stikstof. Stikstof is slechts de aanleiding voor het onbehagen, net als Kick Out Zwarte Piet destijds. Je zag ook dat Remkes inhoudelijk met weinig nieuws kwam, maar wel een toon gebruikte waardoor toch het gevoel ontstond dat iedereen verder kon. Interessant is ook dat hij zich zo nadrukkelijk positioneerde als de hoekige Groninger, met een verwijzing naar zijn geboortedorp.’
U schrijft in uw rapport dat het bestuur na de opkomst van Pim Fortuyn aan het begin van deze eeuw een fixatie heeft ontwikkeld op de boze burger in de stad.
‘De Fortuyn-revolte was zo’n schok: hoe hebben we dit niet kunnen zien aankomen? En die ging, ook volgens Fortuyn zelf, erg over de schaduwkanten van de multiculturele samenleving. De oude stadswijken gingen het gezicht van maatschappelijk onbehagen bepalen. Maar al sinds 2012 komt de aanwas van protestpartijen op de flanken, met name aan de rechterkant, veel meer van de randen van het land.
‘De grieven en het taalgebruik van de boze burger uit de stad werden een belangrijk onderdeel van het debat. Dat was misschien logisch als eerste reflex, maar twintig jaar later zijn we in die primaire, retorische reactie blijven steken. De volgende stap had moeten zijn: hoe kunnen we in ons beleid beter aansluiten bij wat mensen zorgen baart? Fortuyn zei al: de kosten en baten van globalisering komen niet bij iedereen gelijk terecht. Hoe kun je het stutten waar dat uit de hand loopt?
‘De open grenzen hebben voor een deel van de samenleving een positieve connotatie: kansen, reizen, carrière maken, talen leren en culturele verrijking. Voor een ander deel van de samenleving betekenen ze precies het tegenovergestelde: een bedreiging van bestaanszekerheid en de culturele identiteit. Peter Giesen heeft dat mooi geschreven in jullie krant: hoe kan een open samenleving haar burgers zo veel veiligheid bieden dat zij niet naar een gesloten wereld gaan verlangen? Daar kom je niet door die boze burger alleen maar op een voetstuk te plaatsen.’
Hoe zouden landelijke gebieden moeten worden ontwikkeld?
‘Door uit te gaan van de kracht van een gebied. Wat is de historie waarop je kunt voortbouwen? Dat is het verhaal van Eindhoven: hoe een gloeilampenfabriek heeft geleid tot ASML. Voor een deel is dat ook het verhaal van Twente, waar een oud textielgebied leidde tot een innovatieve maakindustrie. En in sommige gebieden is de landbouw van oudsher heel sterk en is die veel intensiever geworden. Nu was dat indertijd logisch, maar daarmee lopen we nu tegen grenzen aan.’
Hebben mensen in landelijke gebieden wel zo van die intensieve landbouw geprofiteerd?
‘Voor plattelandsbewoners die niet op een boerderij werken, heeft de intensieve landbouw juist meer nadelen dan voordelen. In de stikstofdiscussie is een vertekend beeld ontstaan, alsof het boerenbelang een op een met hun belang overeenkomt. Maar dat is een boer-zoekt-vrouwcliché, alsof iedereen die in een kleine kern woont verbonden is met het agrarisch bestaan. Het dringt nog maar deels door dat in de vijftigduizend boerenbedrijven – zelfs met alle toeleveranciers – wel veel geld omgaat en dat ze veel grond in beslag nemen, maar dat ze minder werkgelegenheid bieden dan je zou verwachten. Vooral grote agrobedrijven, die de boeren behoorlijk in de houdgreep hebben, hebben geprofiteerd. Omwonenden hebben juist last van bodemvervuiling, afnemende biodiversiteit, verslechterende waterkwaliteit en risico’s op zoönosen.’
Dat cliché wordt dan ook door mensen uit landelijke gebieden zelf in stand gehouden. Want velen zijn solidair met de boeren.
‘Economisch moet het belang van boeren niet worden overdreven. Maar als cultuurdragers van die gebieden zijn boerenfamilies heel belangrijk. Mensen voelen: kom je aan de boeren, dan kom je aan ons. Het OM zegt dat het overgrote deel van de verdachten die zijn aangehouden bij de stikstofprotesten geen boeren betreft. Het zijn sympathisanten die zich in de steek gelaten voelen. Als Caroline van der Plas het alleen van boeren moest hebben, zou ze op twee zetels staan in de peilingen, niet vijftien.
‘Ik keur uiteraard geen moment de gewelddadige acties en intimidatie goed; ik snap het als mensen vinden dat daartegen harder had moeten worden opgetreden. Maar er is niet alleen nieuw perspectief nodig voor de boeren die economische gevolgen gaan ondervinden van de landbouwtransitie, óók voor al die andere mensen in het landelijk gebied. Hoe blijven hun woonplekken leefbaar? Dat gaat over 35 procent van de Nederlanders, geen marginale groep. Tot en met de jaren negentig was Nederland voorloper als het ging om dit type ruimtelijke ordening. Het ging niet alleen over: waar komt een weg en waar een woonwijk? Maar ook over: hoe verdient iedereen daar zijn boterham, hoe is het prettig samenwonen en hoe investeren we daarin? Rond 2000 ontstond het idee dat Nederland ruimtelijk ‘af’ was. Een misrekening. Nu zijn de opgaven enorm en mist de overheid de nodige kennis en instrumenten.’
Die voorzieningen op het platteland: is het niet met name uw VVD die ze te veel heeft uitgekleed?
‘Mijn partij is daar niet scherp genoeg op geweest, maar het geldt helaas voor alle middenpartijen.’
Uw partij heeft het vaakst geregeerd en was daarin het meest voortvarend.
‘In de jaren negentig groeiden de bomen economisch tot in de hemel en was het geloof in de markt groot. Dat paste in het liberale straatje, maar niet alleen. Kijk naar de Democraat Clinton en de sociaal-democraten Blair, Schröder en Kok, die kampioenen waren van deregulering en liberalisering. Wel waren veel liberalen lang alleen maar bezig met de vraag hoe de koek groter kon worden. Inmiddels is er ook bij hen het voortschrijdend inzicht dat het wel degelijk uitmaakt hoe de koek beter wordt verdeeld, al is het maar om de boel bij elkaar te houden. Ook in mijn partij. De VVD is al twaalf jaar de grootste partij, maar de ideeën zijn niet onveranderlijk. Ik denk dat de meeste mensen anders denken over sommige thema’s dan twaalf jaar geleden. Ik wel.’