Bestuurlijk falen
Dat de aanleg van de Noord-Zuidlijn in Amsterdam is uitgemond in een bestuurlijk, technisch en financieel drama, is een conclusie die amper verrast. Het doet niets af aan de spijkerharde conclusies die de enquêtecommissie van de Amsterdamse gemeenteraad trekt. In haar gisteren gepresenteerde onderzoek naar de besluitvorming rond het omstreden project wordt een genadeloos beeld geschetst van een stadsbestuur dat vastbesloten is de metrolijn aan te leggen, ook al rammelt de begroting, ontbreekt het zicht op de risico’s en is het ambtelijk apparaat niet toegerust om ‘een van de ingewikkeldste infrastructuurprojecten van Nederland’ in goede banen te leiden. Het besluit tot aanleg had onder deze voorwaarden nooit mogen worden genomen.
Is het denkbaar dat een college van burgemeester en wethouders na een dergelijk vernietigend oordeel blijft zitten? Als het college dat verantwoordelijk is voor het besluit nog steeds in functie zou zijn, lag het antwoord voor de hand. In werkelijkheid is wethouder Gerson, die tussentijds aantrad na het opstappen van zijn voorganger Herrema, slechts een van de negen voor de Noord-Zuidlijn verantwoordelijke wethouders sinds 1988. Hem treft nog de minste verwijten, wat niets afdoet aan de bestuurlijke verantwoordelijkheid van het college als geheel.
Dit richt de schijnwerpers vanzelf op burgemeester Cohen, de enige bestuurder die overal bij was. Hoewel de enquêtecommissie geen namen noemt, laat het verslag geen misverstand bestaan over het falen van de achtereenvolgende wethouders. Wat betreft de burgemeester zegt de commissie eigenlijk niet goed raad te weten met diens rol. Als niet-gekozen voorzitter van het college en de gemeenteraad heeft de burgemeester weliswaar de zorg voor de kwaliteit van de besluitvorming, maar geen bevoegdheden. Dat laat onverlet dat Cohen zich wel heel ver van alle problemen heeft gehouden en de verantwoordelijke wethouder in feite het rijk alleen had.
In het raadsdebat dat voor januari staat gepland, zal het niet alleen moeten gaan over het afleggen van verantwoording voor bestuurlijk falen, maar ook over de vraag wat er met het project zelf moet gebeuren. In feite heeft de gemeenteraad die vraag deze zomer al beantwoord toen in navolging van het advies van de commissie-Veerman werd besloten de metrolijn toch te voltooien. Het behoeft geen betoog dat het rapport, in het zicht van de raadsverkiezingen, volop munitie biedt aan de tegenstanders van het project. Het moeilijkste gedeelte, het boren van de tunnel, moet immers nog beginnen.
Toch moet er ondanks alles een onderscheid worden gemaakt tussen nut en noodzaak van een metro en de puinhoop die Amsterdam tot dusverre van de aanleg heeft gemaakt. Gelet op het werk dat reeds is verzet en de kosten – 1,7 miljard – die ook bij het staken van de aanleg moeten worden gemaakt, is er nauwelijks een andere keus dan doorgaan. De enquêtecommissie verbindt daar terecht de voorwaarde aan dat dit alleen verantwoord is als de risico’s van het boren in de hand kunnen worden gehouden. Minstens zo belangrijk is de conclusie dat in de toekomst een kritischer toetsing van alle grote, riskante projecten noodzakelijk is. Eén debacle van deze omvang is genoeg.