Beeld van ongrijpbare kunstenaar is voorbij
De tijd dat de artistieke avant-garde zich in besloten kring vrolijk maakte over het ‘klootjesvolk’ ligt al ver achter ons.
Na ruwweg 1960 wilden jonge kunstenaars afscheid nemen van het burgerlijke leven dat in de jaren voor de oorlog en in de jaren vijftig zo dominant was. Studenten bestormden de autoritaire bastions van de professorenuniversiteit. Jonge kunstenaars wilden afrekenen met de figuratieve beeldende kunst, de tonale muziek en het traditionele toneel die de werelden van kunst en cultuur domineerden. Het werd op beide fronten ideologische verdedigd met een beroep op Marx en een politieke afwijzing van het kapitalisme.
Jargon
Dat was maar jargon. Waar het echt om ging, was een afrekening met de (klein)burgerlijkheid van hun ouderlijk huis, met het bourgeois publiek dat werd aangeduid als ‘klootjesvolk’. Studenten bezetten de universiteiten. Een kleine groep artistieke heethoofden verstoorde toneelvoorstellingen door met tomaten naar de acteurs te gooien, en concerten in het Concertgebouw door met ‘knijpkikkers’ een snerpend lawaai te produceren.
Dat was maar jargon. Waar het echt om ging, was een afrekening met de (klein)burgerlijkheid van hun ouderlijk huis, met het bourgeois publiek dat werd aangeduid als ‘klootjesvolk’. Studenten bezetten de universiteiten. Een kleine groep artistieke heethoofden verstoorde toneelvoorstellingen door met tomaten naar de acteurs te gooien, en concerten in het Concertgebouw door met ‘knijpkikkers’ een snerpend lawaai te produceren.
Ze leefden zich uit in wat zij als ‘echt modern’ zagen, namelijk abstracte beeldende kunst, absurdistisch toneel en atonale muziek. Het was allemaal bedoeld als een protest tegen en aanval op de autoritaire, elitaire werelden van de wetenschap en de kunst. Daar voorbij richtte men de pijlen natuurlijk op de nationale en gemeentelijke politiek. Die moest voor het financieren van deze vernieuwing zorgen.
Heiligen
Schönberg, Mondriaan en Ionesco waren de heiligen van dit jeugdige modernisme. Beethoven, Vermeer en Tsjechov werden verfoeid. Jan Cremer riep dat al die schilderijen van Rembrandt en consorten in het Rijksmuseum op de vuilnisbelt gegooid konden worden. Karel Appel, gevraagd naar de methodiek van zijn woeste schilderijenproductie zei: ‘Ik rotzooi maar wat aan’.
Schönberg, Mondriaan en Ionesco waren de heiligen van dit jeugdige modernisme. Beethoven, Vermeer en Tsjechov werden verfoeid. Jan Cremer riep dat al die schilderijen van Rembrandt en consorten in het Rijksmuseum op de vuilnisbelt gegooid konden worden. Karel Appel, gevraagd naar de methodiek van zijn woeste schilderijenproductie zei: ‘Ik rotzooi maar wat aan’.
Een Nieuwe Tijd zou aanbreken. Muziek werd anti-muziek, chaotische productie van lawaai, beeldende kunst werd anti-beeldend en leverde vreemde objecten op en toneelvoorstellingen leken steeds meer op bewegingen en geluiden uit een krankzinnigengesticht. Publieksopbrengsten waren er nauwelijks. Dat moest door rijkelijke subsidies worden opgevangen. Bestuurders in het cultuurministerie en in de stadhuizen waren bevangen door het snobvirus, wilden niet voor conservatief doorgaan en sluisden de subsidies door naar deze in wezen anti-artistieke beweging.
Elitair
Maar nu gebeurden er in deze modernistische stromingen vier dingen. Ten eerste, werden de ouder wordende jongeren in toenemende mate elitair en arrogant, neerkijkend op het ‘gewone’ volk, ‘het klootjesvolk’, waardoor ze zich maatschappelijk isoleerden. Ze werden evenwel al snel als ‘interessante’ avant-garde door de merendeels progressieve politiek omarmd en via subsidies financieel ondersteund. Daardoor werd de avant-garde een voorhoede, in ieder geval een relatief kleine, spraakmakende en macht vergarende elite.
Maar nu gebeurden er in deze modernistische stromingen vier dingen. Ten eerste, werden de ouder wordende jongeren in toenemende mate elitair en arrogant, neerkijkend op het ‘gewone’ volk, ‘het klootjesvolk’, waardoor ze zich maatschappelijk isoleerden. Ze werden evenwel al snel als ‘interessante’ avant-garde door de merendeels progressieve politiek omarmd en via subsidies financieel ondersteund. Daardoor werd de avant-garde een voorhoede, in ieder geval een relatief kleine, spraakmakende en macht vergarende elite.
Wellicht het meest fatale was, ten vierde, dat het publiek waar kunst toch van afhankelijk is grotendeels wegbleef en kunstenaars steeds meer kunst voor medekunstenaars produceerden. Dat moest natuurlijk wel rijkelijk worden gesubsidieerd. Kortom, van de vernieuwing waar telkens zo groot over werd opgegeven, was geen sprake meer.
Kloof
In de huidige discussie over de zogenaamde kloof tussen kunst en volk wordt echter een punt over het hoofd gezien. Dat kort geschetste modernisme is inmiddels gelukkig merendeels passé. Peter Schat was één van de jonge heethoofden uit de modernistische muziek, maar hij wendde zich in de jaren zeventig al af van een muziek die hij typeerde als ‘de woeste reptielenwereld van agressieve losstaande klankexplosies’. Hij componeerde zelfs muziek voor en in opdracht van het voorheen zo gehate en geminachte Concertgebouworkest.
In de huidige discussie over de zogenaamde kloof tussen kunst en volk wordt echter een punt over het hoofd gezien. Dat kort geschetste modernisme is inmiddels gelukkig merendeels passé. Peter Schat was één van de jonge heethoofden uit de modernistische muziek, maar hij wendde zich in de jaren zeventig al af van een muziek die hij typeerde als ‘de woeste reptielenwereld van agressieve losstaande klankexplosies’. Hij componeerde zelfs muziek voor en in opdracht van het voorheen zo gehate en geminachte Concertgebouworkest.
Componisten als Jan-Peter Wagemans gaan niet terug naar de tonale muziek van de 19de eeuw, maar houden ook niet vast aan het modernisme van de atonaliteit. Interessant is het dat ook vaak de grenzen tussen ‘klassiek’, jazz en ‘pop’ vervagen. Wat te gemakkelijk wordt dit postmodernisme genoemd. Hoe dit ook zij, het is wel zo dat er nu eigentijdse composities te horen zijn die wel degelijk publieksvriendelijk zijn.
Dat gebeurt ook in de beeldende kunst. Ik woon in de Rotterdamse museumbuurt, en mij valt op hoe tentoonstellingen van eigentijdse beeldende kunstenaars vooral ook de jongeren trekken. Die jongeren kunnen niet alleen ‘multitasken’ – tegelijkertijd naar muziek luisteren, werken en sms’en – maar ook diverse kunststijlen zonder de vroegere schotten waarderen.
Rampzalig
Dat kan allemaal niet gedijen zonder subsidies. De modernistische, elitaire avant-garde heeft inderdaad ten onrechte haar enclaves via subsidies in stand kunnen houden. Maar het zou rampzalig zijn indien nu juist de niet-modernistische en toch eigentijdse kunstuitingen van jonge beeldende kunstenaars (inclusief de ict-kunst), componisten, toneelschrijvers en acteurs met achterhaalde en behoorlijk platpopulistische argumenten van overheidsondersteuning verstoken zouden blijven.
Dat kan allemaal niet gedijen zonder subsidies. De modernistische, elitaire avant-garde heeft inderdaad ten onrechte haar enclaves via subsidies in stand kunnen houden. Maar het zou rampzalig zijn indien nu juist de niet-modernistische en toch eigentijdse kunstuitingen van jonge beeldende kunstenaars (inclusief de ict-kunst), componisten, toneelschrijvers en acteurs met achterhaalde en behoorlijk platpopulistische argumenten van overheidsondersteuning verstoken zouden blijven.
Juist onder hen gebeuren allerlei artistieke dingen die het verdienen gesubsidieerd te blijven. En wellicht even belangrijk is het dat het publiek, jong en oud, niet van hun artistieke creaties beroofd mogen worden. De tegenstelling tussen vermeend elitaire kunst en ‘volk’ (wat dat ook moge wezen) is volstrekt achterhaald. Het kunst- en cultuurbeleid moet daar zowel landelijk als gemeentelijk meer rekening mee houden dan nu gebeurt.