Basisbeurs

Nog niet zo lang geleden gold de basisbeurs voor studenten als het sluitstuk van de democratisering van het hoger onderwijs. Bij zijn invoering in 1986 maakte de beurs – destijds ruim 850 gulden (zo’n 400 euro) voor uitwonenden – de student onafhankelijk van ouders die een studie aan universiteit of hogeschool niet konden of wilden betalen. De basisbeurs diende, met andere woorden, de toegankelijkheid van het hoger onderwijs.

de Volkskrant

Onder invloed van de harde financieel-economische werkelijkheid heeft het beginsel van de ‘ouderonafhankelijkheid’ in de loop der jaren echter zijn substantie verloren. De huidige uitwonende student ontvangt nog slechts 266 euro, nauwelijks genoeg om de huur van een eenvoudige kamer te betalen. Een aantal politieke partijen met een zeer uiteenlopende signatuur – PvdA, VVD, D66 en GroenLinks – verbindt hieraan de conclusie dat de basisbeurs in zijn huidige vorm beter kan worden afgeschaft. En curieus genoeg wordt deze ingreep als een sociaal gebod gepresenteerd – althans door de progressieve partijen binnen deze gelegenheidscoalitie. Immers: de belastingplichtige met een modaal inkomen betaalt mee aan de opleiding van de advocaat. Met de invoering van een ‘sociaal leenstelsel’ zou aan die ongewenste toestand een eind kunnen worden gemaakt.

Het gevolg van deze herdefiniëring van sociale rechtvaardigheid is dat de studenten die gisteren op het Museumplein tegen de afschaffing van de basisbeurs demonstreerden zich geruggesteund wisten door partijen waarop slechts weinigen van hen zullen stemmen: CDA, PVV, ChristenUnie en SP. Ook zij bedienen zich van sociale argumenten. Afschaffing van de basisbeurs zou studenten uit sociaal zwakkere milieus ervan kunnen weerhouden hun talenten op een universiteit of hogeschool te ontplooien. Dit zou een bedenkelijke verschraling van het Nederlands kennispotentieel tot gevolg kunnen hebben. Die zienswijze werd vrijdag in de Volkskrant door zowel demissionair minister-president Balkenende als door een aantal studentenvertegenwoordigers vertolkt.

Op de gesuggereerde causaliteit tussen de basisbeurs en het feit dat het hoger onderwijs de laatste decennia ontegenzeglijk toegankelijker is geworden, is echter wel wat af te dingen. In de meeste landen waaraan Nederland zich spiegelt moeten studenten, of hun ouders, zelf grotendeels hun studie bekostigen. En in de meeste gevallen ligt het collegegeld er op een hoger niveau dan hier. Dit heeft daar echter geen verflauwing van de animo voor hoger onderwijs tot gevolg gehad.

Een ander argument van de tegenstanders van afschaffing van de basisbeurs snijdt mogelijk meer hout: als studenten het geld voor hun studie moeten lenen, zullen zij zich bij hun studiekeuze mogelijk meer laten leiden door rendementsoverwegingen. Ze zullen, met andere woorden, eerder kiezen voor studies die uitzicht bieden op goed betaalde banen. Daar staat tegenover dat studenten, die nu gemiddeld 20 uur per week aan hun opleiding spenderen, wellicht tot een doelmatiger gebruik van hun tijd geprikkeld zullen worden.

Studenten huiveren bij het vooruitzicht dat ze straks aan hun loopbaan beginnen met een schuld van tienduizenden euro’s. Die gedachte zou draaglijker kunnen worden bij de wetenschap dat het tempo van de aflossing zal worden gerelateerd aan de hoogte van het inkomen, en dat de bezuiniging die uit de afschaffing van de basisbeurs voortvloeit in het hoger onderwijs zal worden geïnvesteerd. Het is aan de politiek om het leenstelsel ook werkelijk sociaal te maken.

Wilt u belangrijke informatie delen met de Volkskrant?

Tip hier onze journalisten


Op alle verhalen van de Volkskrant rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright @volkskrant.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden