boeken
Lezen over het slavernijverleden: dit waren de beste boeken van 2022
Komende week wil de regering haar inmiddels veelbesproken excuses maken over het slavernijverleden van Nederland. Wat zijn de beste boeken die afgelopen jaar over het onderwerp verschenen?
In 2022 kwamen minder boeken uit over het slavernijverleden dan vorig jaar. Toch vielen een paar studies op. Om te beginnen een bundel artikelen die in november verscheen over hoe Den Haag heeft geprofiteerd van de trans-Atlantische mensenhandel en de slavenarbeid in de koloniën. Eerder verschenen vergelijkbare boeken over Rotterdam, Amsterdam en Utrecht, zodat nu een goed en onderbouwd beeld begint te ontstaan over de uitwerking van het slavernijverleden in allerlei hoeken van de samenleving.
Het koloniale en slavernijverleden van Hofstad Den Haag is breed van opzet. Volgens de samenstellers geven de artikelen eerder aanzetten voor onderzoeken dan een definitief overzicht. Door het boek heen zijn interviews met onderzoekers en activisten gestrooid. Er is veel aandacht voor het koloniale, Indische verleden, dat zo’n invloed heeft gehad op de sfeer en cultuur in de stad. Anders dan in Amsterdam en Rotterdam waren Hagenaren niet direct actief in het uitrusten van slavenschepen. Wel indirect, als investeerders en functionarissen van de compagnieën WIC en VOC.
Valika Smeulders ging op zoek naar de achtergrond van zwarte bedienden – officieel geen slaven meer maar ook niet vrij – die bij wijze van statussymbool op veel portretschilderijen staan afgebeeld. Martine Gosselink en Erik Odegard belichten de geschiedenis van het Haagse Mauritshuis, direct verbonden met de eerste aanzet tot de plantage-economie met dwangarbeid in Brazilië; de kortstondige Nederlandse kolonie stond onder leiding van prins Johan Maurits, een verwant van de stadhouders. Ze beschrijven hoe de prins ook voor eigen rekening slaafgemaakten uit Angola kocht en liet overkomen. De suikerplantages in Brazilië vormden de blauwdruk voor latere plantages in Suriname en de Antillen.
Slavenschepen
In De grootste slavenhandelaren van Amsterdam, dat afgelopen zomer verscheen, belichten Ramona Negrón en Jessica den Oudsten de periode na het opheffen van het monopolie van de West-Indische Compagnie in de 18de eeuw, toen particuliere zakenlieden Afrikanen als slaven mochten verhandelen. De twee historici troffen een keur aan bronnen in archieven die tot nu toe onopgemerkt waren gebleven. Hun studie gaat over de grootste Amsterdamse particuliere onderneming, Jochem Matthijs en Coenraad Smitt, genoemd naar vader en zoon en voortgezet door een kleinzoon. Van 1730 tot 1779 rustte deze firma 42 van de uit Amsterdam uitgevaren 107 private slavenschepen uit en verkocht tussen de 11- en 13 duizend Afrikaanse mannen, vrouwen en kinderen als slaven in Suriname, eenderde van het Amsterdamse totaal.
Aan boord speelden zich conflicten af die bemanningsleden, eenmaal terug in Amsterdam, uitvochten via soms uitgebreide verklaringen op schrift bij diverse notarissen. Door die bij elkaar te zoeken konden de auteurs een gedetailleerd beeld schetsen van hoe het toeging op de schepen. Ze spitsen hun relaas toe op ’t Gezegende Suikerriet. Op dit schip stierf de kapitein voor de kust van West-Afrika en nam opperstuurman Dirk van de Bergh het commando over. Volgens bemanningsleden was hij vaak dronken en driftig, en liet hij gevangen Afrikaanse vrouwen en een jongen zwaar mishandelen. Zijn schrikbewind was zo erg dat hij na aankomst in Suriname werd ontslagen en vervangen. De ooggetuigen beschrijven hoe vrouwen groepsgewijs werden afgeranseld. Een vrouw die overboord had willen springen, werd als straf vastgebonden en moest buitenboord bungelen. Er zouden enkele doden zijn gevallen bij de mishandelingen.
Dankzij de notariële bronnen weten de auteurs ook heel wat te vertellen over de mannen en jongens aan boord, die in de geschiedschrijving meestal nummers blijven. Werken op een slavenschip trok niet de beste zeelieden, die de voorkeur gaven aan koopvaardijschepen. Zo waren de overtochten ongewis en was de stemming onder de bemanningsleden onberekenbaar; ook zij ondergingen ontberingen en mishandelingen.
Wat Negrón en Den Oudsten bij hun navlooiingen tot hun spijt niet boven water konden krijgen, was hoe de gevangen Afrikanen, maandenlang opgesloten in het ruim, de martelgang hebben beleefd en doorstaan. Dat is een algemeen probleem in de geschiedschrijving van de slavernij; hierover is in al die eeuwen schokkend weinig opgeschreven. Van de slachtoffers zijn maar enkele getuigenissen overgeleverd, zoals van Olaudah Equiano, en historici moeten aan de hand van bronnen van daders, die summier zijn en bevooroordeeld, reconstrueren hoe het eraan toeging.
Reconstructie
De meest uitgebreide poging tot zo’n reconstructie is gedaan door de Amerikaanse historicus Marcus Rediker; zijn boek Het slavenschip uit 2007 kwam begin 2022 eindelijk in vertaling uit. Rediker presenteert veel van het beschikbare materiaal over Engelse slavenschepen en probeert te achterhalen wie de auteurs van die bronnen en de betrokkenen waren. Daarmee krijgt de geschiedenis van de trans-Atlantische mensenhandel, die vaak noodgedwongen in nogal algemene bewoordingen wordt geschetst, een emotionele lading.
Wat voor man was John Newton bijvoorbeeld, ‘de bekendste kapitein in de geschiedenis van de Afrikaanse slavenhandel’? Rediker reconstrueert de vier overtochten met menselijke lading die Newton maakte. Hij beschrijft hoe deze man berouw kreeg en een van de voorvechters van de anti-slavernijbeweging in Engeland werd. Ook interessant is Redikers weergave van het wel en wee van misschien wel het bekendste slavenschip, de Brooks, dat model stond voor het beroemde plaatje van een volledig met gevangenen volgepakt dek, waarmee de beweging voor afschaffing van de slavernij campagne voerde.
In debatten onder historici, schrijft Rediker in zijn conclusie, gaat het te veel over cijfers, zoals aantallen doden, en raakt de kern uit zicht: de extreme ongelijkheid aan boord tussen een kleine groep mensen die terreur mocht uitoefenen en een menigte slachtoffers die de terreur moest ondergaan, en soms probeerde zich ertegen te verzetten.
Esther Captain, Gert Oostindie en Valika Smeulders (red.): Het koloniale en slavernijverleden van Hofstad Den Haag. Boom; 352 pagina’s; € 24.
Ramona Negrón en Jessica den Oudsten: De grootste slavenhandelaren van Amsterdam. Walburg Pers; 264 pagina’s; € 29,99.
Marcus Rediker: Het slavenschip. Uit het Engels vertaald door Rob de Ridder. Spectrum; 480 pagina’s; € 32,99.