InterviewHylke Speerstra
‘Landverhuizers emigreren vanwege de toekomst, maar ze slepen het verleden achter zich aan’
In zijn nieuwe roman laat Hylke Speerstra twee oude Friezen terugkijken op een leven in den vreemde. Want hoe oud een mens ook wordt, zag hij, hij vergeet zijn thuisstreek nooit. ‘Uiteindelijk kom je bij de kern, en de kern is Fries.’
In juli 2010 zat Hylke Speerstra hoog op de tribunes van het CMG-stadion in Calgary, waar zich jaarlijks de Calgary Stampede afspeelt. Met het wildwestfestival (met onder meer rodeo, vierspannen en lassowerpen), dat elk jaar een miljoen toeschouwers trekt, houdt de Canadese stad zijn western-imago hoog.
Hylke Speerstra zat op stoel 12614, om hem heen zaten immigranten. Voor hem zat een Noor die zich voorstelde als Sigge Olafsson. Speerstra hoorde Nederlands en Fries – het wemelt in Calgary van de landverhuizers van Friese afkomst. ‘Friezen trekken in den vreemde naar elkaar toe door de taal. Die taal verbindt ze, drukt uit wie ze zijn. Ik heb een achterkleindochter in Edmonton, Alberta en haar moeder spreekt Fries tegen haar.’
Speerstra luisterde, hij is gefascineerd door de verhalen van landverhuizers. Honderden moet hij er hebben gehoord en ze vervelen hem nooit. Sigge Olafsson, een man van een jaar of 90, bleek te zijn opgegroeid in de barre natuur van de staat Saskatchewan, waar de omstandigheden zo hard waren dat, zo werd gezegd, alleen Scandinaviërs en Oekraïners het er uithielden.
Het was een woensdag en het evenement van die dag was al weken uitverkocht. De stoel naast hem bleef leeg, wat vreemd was. ‘Daar, op die lege stoel, is mijn verhaal neergestreken.’
Zo gaat het in het schrijversleven van oud-journalist Hylke Speerstra, en zo ging het in de onlangs verschenen roman Testament van de ziel, dat oorspronkelijk Testamint fan de siel heet en is vertaald uit het Fries. In dit boek, zegt hij, voelde hij zich voor het eerst helemaal vrij. Niet gebonden aan de werkelijkheid, al maakte hij daar wel gretig gebruik van. ‘Al mijn oude belevenissen zijn erin verpakt.’
En dus gaat er in het boek op de lege plaats 12615 een man zitten die Thomas Akkerman heet, die Fries spreekt en net als Sigge Olafsson is opgegroeid in de gruwelijke omstandigheden in Saskatchewan. Akkerman zet het wonderlijke verhaal van twee oude mannen in gang, weduwnaars van boven de 80 die terugkijken op hun leven. Thomas Akkerman en Ids Faber maken een testament van hun ziel op: wat is hun overkomen? Wat heeft hen gemaakt tot wie ze zijn geworden? Al die jaren hebben ze gezwegen, hebben ze langs hun verleden heen geleefd, nu moeten er antwoorden komen.
Tussen feit en fictie
Hylke Speerstra (86), boerenzoon uit Eemswoude bij Tjerkwerd in de Zuidwesthoek van Friesland, kwam eind jaren vijftig min of meer toevallig in de journalistiek terecht, bij het Fries Landbouwblad. Hij had een ‘geweldige moeder’ en een ‘calvinist zonder God’ als vader: hard werken, dan kon je verder komen. ‘Hylke’, zei zijn praktisch ingestelde vader, ‘je moet nooit een meisje trouwen om haar geld. Maar je moet haar er ook niet om laten staan.’
Op de lagere school kon hij al een best opstel schrijven, al ging hij soms wat ver in zijn fantasie. Dan zei meester Hibma: ‘Hylke, jongen, wat je nu hebt geschreven dat kan écht niet.’
Dat is een soort rode draad in zijn leven geworden, de feiten zaten zijn fantasie later ook weleens in de weg.
Toen hij even later bij een echt dagblad kon gaan werken, De Friese Koerier in Heerenveen, kwam de neiging om vrij met de werkelijkheid om te gaan weer naar boven. ‘Dat begon met een verhaal van duizend woorden, over een zwerver die toen in deze streken rondstruinde. Een soort Swiebertje, maar dan minder vrolijk. Het was een echt verhaal, geen journalistiek verslag. Het ging over de zonde en de angst voor de straf.
‘Ik kwam er al gauw achter dat ik als journalist door het rode licht reed, dat ik me graag in het schemergebied tussen fictie en non-fictie begaf. Daar heb ik lang een verborgen schuldgevoel over gehad. Ik dacht: ben ik nou aan het liegen? Ik stelde mezelf gerust met de gedachte dat ik dan misschien niet de werkelijkheid beschreef, maar wel de waarheid – al was het dan een waarheid die ik zelf had geschapen.’
Zo maakte hij deel uit van wat later New Journalism is gaan heten, met auteurs als Norman Mailer en Truman Capote als voorlopers: journalistiek met een literaire toon. ‘In die stroom zat ik, al was ik me daar niet van bewust. Ik had gewoon een grote fascinatie voor verhalen, voor de struggle for life die het leven voor veel mensen is. Daar wilde ik het over hebben.’ Hij praatte met oude schippers, als een verzamelaar van verhalen die moesten worden vastgelegd voor ze voorgoed zouden zijn verdwenen – het leidde in 1968 tot zijn eerste boek, Heil om Seil, vol schippersverhalen.
‘Jij bent een schrijver’
Bij De Friese Koerier, een krant die fuseerde met de Leeuwarder Courant en verdween, kwam hij journalisten tegen die hem stimuleerden en inspireerden: schrijver Rink van der Velde, dichter Fedde Schurer, vrije geesten met lak aan conventies. ‘Schurer zei op een gegeven moment tegen mij: do bist in skriuwer – jij bent een schrijver. Dat hoorde ik graag.’
Maar de schrijver Hylke Speerstra had nog een andere kant: die van de ambitieuze journalist die omhoog wilde. In 1971 werd hij hoofdredacteur van het schippersblad Schuttevaer en in 1986 van het Agrarisch Dagblad. Drie jaar later bereikte hij het zenit van de Friese journalistiek: het hoofdredacteurschap van de Leeuwarder Courant. ‘Dat was wat, hè. Je hebt in Friesland drie belangrijke mensen, zeiden ze, de directeur van de Frieslandbank, de commissaris van de koningin en de hoofdredacteur van de LC. Ik was daar gevoelig voor, ik was ook wel een strebertje.’ In 1996 ging hij met pensioen en begon zijn zuivere schrijversleven – sindsdien verschenen er acht boeken van zijn hand.
Hij woont in een vrijstaand huis aan het water in een nieuwbouwwijk van Heerenveen – in strenge winters stapt hij zo vanuit zijn tuin het ijs op en schaatst hij Friesland in, twee jaar geleden kon dat voor het laatst. Hij is een schaatser in hart en nieren en voltooide drie van de vier laatste Elfstedentochten, alleen die van 1963 was hem te machtig; met bevroren ogen werd hij van het ijs geplukt.
In de werkkamer van Hylke Speerstra vergeet je binnen een minuut dat je tegenover een man van 86 zit. Zijn geest is fris als jonge sla. In de boekenkast staan zijn boeken – in het Fries, in Nederlandse of Engelse vertalingen. Testament is niet zijn eerste roman, ‘maar ik durf mijn oude romans niet meer terug te lezen.’
Hier zit de verhalenhoofdman in zijn kraaiennest, de verteller op wie het leven geen grip heeft gekregen, althans niet in de vorm van weemoed om wat voorbij is. Wel in nostalgie, ‘ik ben ongegeneerd nostalgisch, daar moet ik tegen strijden.’
Hij kan op YouTube urenlang zoeken naar oude zwart-witfilmpjes van Friese dorpen en steden. ‘Het is verslavend. Als mijn vrouw Roelie dan binnenkomt, zegt ze: zo, zit je weer porno te kijken?’ Soms komt hij op de filmbeelden oude bekenden tegen die hem zestig jaar terugslingeren in de tijd.
Speerstra is de bekendste levende Friese schrijver, zijn boeken vinden in duizendtallen hun weg naar Friese lezers. Zijn beroemdste boek is It wrede paradys uit 1999. In Friesland gingen er dertigduizend van over de toonbank, in de rest van Nederland ongeveer evenveel. Voor Het wrede paradijs trok Speerstra de wereld over, naar Canada, de VS, Zuid-Afrika, Australië, Brazilië, Venezuela, Argentinië en Nieuw-Zeeland. Hij bezocht in al die landen Friese landverhuizers en tekende hun verhalen op.
Een van de mooiste is ‘Frisian Dream’, over een man, Henny Westerdijk, die in de tuin van zijn huis in de binnenlanden van Australië een Lemsteraak bouwt, hoewel er in de verste verte geen water valt te bekennen. Maar de aak is zijn ontsnappingsclausule, de stalen garantie dat hij terug kan zeilen naar Friesland. Anders zou hij het gevecht tegen de heimwee niet volhouden. ‘Zo’n verhaal kun je niet bedenken en als je het wel bedenkt zeggen de lezers dat het ongeloofwaardig is, zoiets doet een man die bij zijn volle verstand is niet. Ik heb onlangs gehoord dat de man is overleden, maar dat het schip er nog altijd is.’
Ergens inTestament van de ziel staat de zin die de kern vormt van zijn werk: ‘Alles gaat voorbij, maar het verleden niet.’ Van dat motto zijn al zijn boeken doordesemd. Het verleden blijft en reist met de mens mee. ‘Ze emigreren vanwege de toekomst van hun kinderen, maar slepen het verleden achter zich aan. Dat is de tragiek van de miljoenen landverhuizers: het oude ligt achter hen en tot het nieuwe worden ze nooit helemaal toegelaten. Ze hebben een hoge prijs betaald.’
Hij heeft ze bezocht in bejaardentehuizen in Australië, de hoogbejaarde landverhuizers die de taal van hun nieuwe vaderland waren vergeten en zich alleen nog de memmetaal herinnerden. ‘Niemand kan ze meer verstaan, ze leven tussen doven. Er hing een briefje: mensen gezocht die Fries spreken.
‘Ik zeg tegen zo’n oude baas: ‘Tinke jo ’s nachts noch wolris oan Fryslân?’ Begon hij te huilen. ‘Ik tink altyd oan Fryslân.’
Uiteindelijk zal ook bij hem de moedertaal als laatste overblijven, denkt hij. ‘Zie het als een ui. De bijgeleerde talen zijn de buitenste vellen. Als je hem afpelt, kom je uiteindelijk bij de kern en die is Fries.’ Het gaat niet goed, met de tweede landstaal. Wie is er over twintig jaar nog in staat zijn boeken in de oorspronkelijke taal te lezen? ‘De taaltrots is weg. Als ik in het Fries schrijf, heb ik soms het gevoel dat mij het gereedschap uit handen is geslagen.’ Hij vertaalde Testament zelf uit het Fries naar het Nederlands. ‘Dat was moeilijk. Ik ben er drie keer doorheen gegaan voor ik tevreden was. De twee talen hebben veel gemeen, maar dat maakt het niet eenvoudiger. Woorden die in het Fries de polka dansen, moeten in het Nederlands de foxtrot doen.’
Schoonheid boven waarheid
Hij is een groot bewonderaar van de Russische schrijver Konstantin Paustovski, ook een onverbeterlijke romanticus die het verleden niet uit de weg gaat, bloemrijke taal niet schuwt en de indruk wekt zich aan de historische gebeurtenissen te houden, terwijl wat hij schrijft vaak aan de werkelijkheid ontleende fictie is. Zoals dat bij Speerstra ook het geval is: het verhaal is heilig, niet de werkelijkheid. ‘Mij gaat het vaak om de schoonheid van het woord, niet altijd om de waarheid die het uitdrukt.’
Kwam Thomas Akkerman uit Testament naast hem zitten in het stadion, het verhaal van Ids Faber leerde hij kennen dankzij een signeersessie in Drachten. Er kwam een vrouw op hem af die een boek kocht en vroeg of hij er ‘foar myn heit’ – voor mijn vader – in wilde schrijven. ‘Je vader mag me altijd bellen’, zei Hylke Speerstra.
Dat gebeurde en zo werd het verhaal van Ids Faber geboren, met zijn jeugd in de oorlogsjaren, zijn grote liefde, zijn NSB-vader en de politionele acties in Indonesië – waarover Speerstra eerder Op klompen door de dessa schreef. Het was de reden om zijn hoofdpersonage ditmaal dienst te laten weigeren, het verhaal moest ergens anders over gaan.
‘Ik ben diep in dat personage gekropen, tot dat niet meer hoefde omdat hij bezit van mij had genomen.’ Zo werkt het: je loopt tegen een personage aan en gaat ermee aan de haal – of hij met jou. Tijdens het schrijven van Testament leefde hij ‘met hart en ziel’ in het verhaal; hij was er wel, maar tegelijkertijd was hij ook ver weg.
Verrassend einde
Testament van de ziel eindigt met een epiloog en een verrassende ontknoping. Hij heeft getwijfeld of hij de roman op die manier zou voltooien. ‘Menig literator zou hebben gezegd: less is more, skippen.’ En zou de lezer hem niet verwijten dat hij in dat einde een te groot beroep doet op het toeval? Uiteindelijk besloot hij zijn eigen gevoel te volgen. Het toeval is de grootste romanschrijver ter wereld, vindt hij. ‘Om een goed auteur te zijn hoef je alleen maar het toeval te bestuderen’, laat hij een van zijn personages zeggen.
Hij schrijft niet voor het geld of vanwege de bekendheid. ‘Al wil de verteller wel graag gehoord worden. Er zit ook narcisme bij. Ik was een keer bij S.C. Heerenveen, het stadion was vol. Ik dacht: zoveel mensen hebben mijn boek gelezen.’
Zijn boeken mogen dan romantisch zijn, ze zijn ook kraakhelder. Het prachtige De oerpolder (uit 2006) is bijvoorbeeld een bijna documentaire-achtige historische roman. ‘De heilige wet in de literatuur is toch dat verhalen pas diepgang hebben als ze over wanhoop en ellende gaan en een beetje duister zijn.’ Dat is een vergissing, denkt hij. ‘Een sloot met troebel water is meestal minder diep dan een heldere.’
Hylke Speerstra heeft vanavond een lezing in het Belvédère, het museum dat als een schatkamer in het Friese land bij Oranjewoud ligt. De twee vleugels zijn donker, maar het middelste deel lijkt op een verlichte etalage. Van buiten zie je Speerstra bij een tafel die is volgeladen met zijn boeken. Eromheen staan zijn lezers.
De zaal zit vol en luistert naar wat de schrijver heeft te zeggen. Speerstra tempert de verwachtingen na het applaus waarmee hij wordt begroet. ‘Prijs de dag niet voor het avond is’, zegt hij. ‘Misschien schrijft een schrijver wel omdat hij een slecht spreker is.’
Testament van de ziel is zijn laatste boek, zegt hij. ‘Je maakt als schrijver van je echtgenote toch een soort zeemansvrouw.’ Als hij aan een boek werkt, leeft hij in een andere wereld. ‘Je leeft onder hetzelfde dak, maar je bent er niet. En er zijn ook nog andere zaken. Mijn kleinkinderen bijvoorbeeld. Ik wil nog boeken lezen en herlezen.’ Zijn hand geeft een stapel van een halve meter aan. ‘Naar de mens gesproken kan ik die, als ik nu begin, nog uitlezen. Daarna val ik om.’
Hylke Speerstra: Testament van de ziel. Uit het Fries vertaald door Hylke Speerstra. Atlas Contact; 368 pagina’s; € 24,99.