De GidsBalkontips
De soortenrijkdom op het balkon begint Caspar nu bijna boven het hoofd te groeien
Het gaat nu hard op Caspars balkon. Zelfs bijna opgegeven en doodverklaarde planten komen plots tot bloei. En daar komen niet alleen ‘instapinsecten’ op af.
Caspar Janssen probeert dit voorjaar en deze zomer een vlinder- en bijenvriendelijk stadsbalkon te creëren. Hij doet tweewekelijks verslag van de ontwikkelingen en geeft tips om uw eigen balkon ook in een bijenparadijs te transformeren. Dit is aflevering 8. Voor eerdere afleveringen kunt u hier terecht.
De oogsttijd begint. En dan bedoel ik: het gaat hard nu, de vaart komt erin. Als ik even niet oplet, is er weer een nieuw paars element op het balkon, dat is dan de bolderik die blijkt ontloken, verscholen achter een stang van de balkonreling. Even koffiezetten en bij terugkomst is er een nieuw geel element: de gele ganzenvoet, gisteren nog een onbestemde knop op een stengel. En in de kluwen van de maanden geleden ingezaaide vlindermengsels vertonen de bloemen van het koekruid opeens hun zachtroze gezicht. Ook de zonnebloemen barsten nu een voor een open, en dat brengt het kleurenpalet aardig in evenwicht; eindelijk wat meer geel naast het overheersende paars.
Het is me natuurlijk in eerste instantie te doen om de beestjes, maar ja, het een kan niet zonder het ander, dat is dan de samenhang der soorten. Je kunt moeilijk zeggen, om een klassieker te parafraseren: ik ben dol op vlinders in mijn tuin, maar ik heb een hekel aan rupsen, dus die maak ik dood. En eerlijk gezegd vind ik het prachtig dat al die zaadjes, sprietjes en stengeltjes, die slordige kluwen groen waarvan ik dacht: dat wordt nooit wat onder mijn regime, nu opeens hun kleur- en geurvlaggen hijsen en zich opzichtig presenteren aan de insectenwereld. Al wekenlang was ik de eindeloos lange slierten van het knoopkruid aan het verleggen en de verdorde blaadjes aan het verwijderen. Ik begon me te ergeren aan die lusteloze, slordig gedrapeerde plant en nu opeens verschijnen er fraaie paarse bloemen. Zelfs de beemdooievaarsbek, lange tijd een hoop ellende met vergelende bladeren, vertoont nu aanzetten tot voortplanting: eindelijk duiken er knoppen op.
Die vlinder- en bijenmengsels trekken nu de aandacht. Zoals iedere beginner had ik die mengsels, met vele soorten, veel te dicht ingezaaid. In wat ik toen zag als een enorme bak zijn de loop van de maanden heel wat jonge plantjes gesmoord onder het geweld van voortvarende groeiers. Een oerwoud met onontwarbare lianen werd het. Ik had op een slordige manier een paar plantjes uit de kluwen gehaald en verplaatst naar een plantenbak aan de reling. Instoppen, aanduwen, her en der hoorde ik het knakken. Dat moest haast wel een mislukking worden. Maar zie nu: juist in deze plantenbak, waar net iets meer ruimte is, staan de korenbloemen, het koekruid en die andere nog te determineren soorten er florissant bij.
Het trotst ben ik nog wel op die ene plantenbak met oude plantjes. Het was een treurige aanblik. Er stond een klokjesbloem in van twee jaar geleden. Het eerste jaar was er nog wel iets gebeurd, maar vorig jaar bleef het bij een paar paarse klokjes, vanwege ernstige verwaarlozing. Bij het begin van dit project heb ik het plantje dan toch maar in verse grond gestopt, zonder enige verwachting. En nu barst het van de paarse bloemen. En belangrijker: de hele dag door bevliegen klokjesbijen en bladsnijders (ook bijen) de plant, het is de grootste attractie op mijn balkon. Ernaast, in dezelfde plantenbak, staat een spontaan gevestigde plant, geel van kleur. Ik dacht steeds dat het een vlasbekje was, maar de twijfel sloeg toe, en de app Plantnet bevestigde die twijfel. Een grote leeuwenbek is het, blijft de app hardnekkig zeggen. Nou ja, ook goed, in ieder geval voor de hommels.
Ik dacht het tableau de la troupe nu wel compleet te hebben, dat meldde ik al eerder. Maar ervaren tuiniers weten dat het zo niet werkt. Een vriend staat op de stoep met een grote doos planten uit zijn eigen natuurtuin, allemaal prachtige soorten voor bijen en vlinders, soorten die ik nog niet heb. Een dag lang blokkeert de doos de enig overgebleven toegang naar het balkon. Dan neem ik toch maar harde, voortvarende beslissingen. De laatste grote herschikking. Ompotten naar grotere potten, uitgebloeide planten verplaatsen naar het dak van de opbergkast, en een van de twee grote aalbesstruiken gaat naar de tuin van een vriendin. Er is nog plek voor één plantenbak aan de reling, er kan nog een bakje aan de muur. Met de zware gieter wordt het nu ondoenlijk om zonder ongelukken alles te bereiken, dus schaf ik toch maar een tuinslang aan.
De suggesties blijven intussen binnenkomen. Wilde ossentong, ‘de ideale langbloeiende insectenplant’, schrijft iemand die het kan weten. ‘Boerenwormkruid’, adviseert een andere lezer. Het verzamelde team van de Cruydt-Hoeck, leverancier van zaden van wilde planten, heeft zich op mijn verzoek op afstand gebogen over mijn plantenverzameling. Hun suggesties, onder meer: grote kattenstaart (eitjes boomblauwtje), biggenkruid (voor de pluimvoetbij) en – weer – boerenwormkruid (wormkruidbij). Maar, zoals Gabriëlle Jager in de analyse schrijft: het wordt misschien wel erg krap op je balkon. En het moet ook weer niet te vol worden, anders wordt het te koel.
Grenzen bereikt
Boerenwormkruid, dat moet ik nog op de kop zien te tikken. Maar verder zijn de grenzen nu wel bereikt. Ik laveer tussen de planten door en probeer te zien wat er nog anders kan. Natuurlijk, als je het makkelijk wilt doen, plaats je gewoon veel volume van een paar soorten. Maar dat doet dan weer geen recht aan al die soorten bijen en andere insecten met hun specifieke voorkeuren. Ik heb acht zonnebloemen staan, en dat vind ik eigenlijk al veel. Ergens zie ik een bericht voorbijkomen dat boeren kilometerslange stroken met zonnebloemen gaan inzaaien langs hun percelen, voor de bijen. Dat is dan monocultuur naast monocultuur. Eerder een ecologische val dan een oplossing. Want waar zijn dan de plekken waar de bijen zich kunnen voortplanten? En waar vinden de bijen voedsel als de zonnebloemen zijn uitgebloeid? Biodiversiteit is misschien niet de oplossing voor alles, maar het tegenovergestelde, het ontstaan van monoculturen (in de landbouw, maar ook in het landschap) heeft al heel wat problemen veroorzaakt. Bijvoorbeeld de afhankelijkheid van chemische bestrijdingsmiddelen. Omdat ik tussendoor nog twee dagen mee ben op het schoolkamp van mijn dochter, waar we omringd blijken te zijn door eikenprocessierupsen, stuit ik al zoekende op een bericht van het Kenniscentrum Eikenprocessierups. Daarin lees ik onder meer dat de rups zich veel minder snel had kunnen verspreiden als er niet zo eenzijdig overal rijen met eiken waren geplant.
Daar valt nog veel meer over te zeggen, maar ik bevind me op die 10 bij 1 meter balkon met geforceerde soortenrijkdom. En hier gaat bijna alles goed. De beestjes groeien me zelfs een beetje boven het hoofd. De wilde bijen zijn terug, de hommels behoren inmiddels tot het meubilair, zweefvliegen zijn er nog volop, en dan zijn er nog de wespachtigen, de lieveheersbeestjes en andere kevertjes, spinnen (geen insecten) en vele andere soorten onbestemde, parasiterende vliegen en wespen. Want daar kom je dan weer achter: er zijn meer dan 17 duizend insectensoorten in Nederland, onderverdeeld in orden, families en geslachten, en lang niet al die soorten zijn even aaibaar als vlinders.
Bladluizen
Gelukkig krijg ik bezoek van Aglaia Bouma. In eerdere afleveringen was ze al eens vraagbaak als het ging om insecten met minder dan vier vleugels: de zweefvliegen vooral. Maar voor Bouma, die pas op latere leeftijd gefascineerd raakte door de kleine beestjes, is geen insect te min. Zo krijgen bladluizen zeker een hoofdstuk in het boek over insecten waaraan ze werkt. ‘Bladluizen moet je niet bestrijden’, zegt ze resoluut. ‘De bladeren worden nu vanzelf dikker en dan doen bladluizen het ook vanzelf minder goed. En zonder bladluizen hebben heel veel insecten het zwaar.’ Ze constateert tevreden dat sommige van mijn planten er nog genoeg hebben. Bouma: ‘Bladluizen zijn echt bizar: ze planten zich seksueel voort, maar de meeste generaties zijn parthenogenetisch.’ Aseksueele voortplanting dus. Wel vijftien generaties kunnen ze per jaar produceren. En dan zijn bladluizen ook nog eens levendbarend. ‘In principe leggen insecten eieren, maar zij legt levende jongen.’
Intussen, voor onze neus, een geweldig schouwspel. Een tuinbladsnijder, een behangersbij, heeft de vuilboom (sporkehout) ontdekt. Ze snijdt onder onze ogen razendsnel halve cirkels blad weg en vliegt ermee vandoor: nestmateriaal. Van de stukjes blad maakt ze ‘sigaartjes’ in een holte, bijvoorbeeld in een insectenhotel. Ze legt stuifmeel en nectar neer, legt er een eitje op, maakt een tussenwandje van stukjes blad, en begint weer opnieuw. Namen van insectenfamilies ontstaan niet voor niets: de bladsnijders behoren tot de behangersbijen, vanwege dat behangen met blaadjes. Metselbijen daarentegen metselen; zij gebruiken bijvoorbeeld het leem dat ik in een diep bord bij het blok hout op de opbergkast op mijn balkon heb gezet.
Bij dat blok hout is nu veel activiteit. Ik hoor Bouma enthousiaste kreten slaken. ‘Anthrax anthrax!’, roept ze, als we een vlieg zien bij het stuk hout. ‘De muurrouwzwever. Zij werpen van een afstandje hun eitjes in nesten van metselbijen. Als die eieren uitkomen, voedt hun nageslacht zich met de larve van de bij. Zo heb ik het zelf nog nooit gezien. Hier word ik heel gelukkig van.’
Nog een hoogtepunt. Twee spinnendoders, wespachtigen, verzamelen stukjes leem. ‘Heel leuk, in de stad.’ Bijzondere beestjes ook, spinnendoders, die spinnen verlammen en in hun nestjes leggen, waar hun larve dan later van kan eten. ‘Zo zie je maar weer’, stelt Bouma tevreden vast, als we even later evalueren: ‘Er is nog zo veel meer dan bijen, wespen en vlinders. Zo veel vliegen en sluipwespen. En die zijn nog nauwelijks onderzocht.’
Een paar dagen later. Het wordt warm en ik beperk me weer even tot wat Bouma ‘de instapinsecten’ noemde: bijen en vlinders. En zweefvliegen. Dat vind ik al heel wat. Ik had al die activiteiten bij mijn blok hout met gaatjes niet meer verwacht. Ik pak er nu maar een trapje bij: er is volop in- en uitgaand verkeer, in ieder geval van klokjesbijen, maar er gebeurt veel meer. Het andere, officiële insectenhotelletje, wordt ook gebruikt, maar minder. Twee gaatjes zijn nu dichtgemetseld, een ervan door een muurwesp. Het gonst nu – naast de hommels en zweefvliegen – van de bladsnijders en klokjesbijen boven mijn planten. Voor het balkon langs cirkelt een libel rond – de benedenburen rechts hebben een vijver – op jacht naar insecten. Een vroege glazenmaker, vermoed ik, maar ik krijg het beestje niet goed in het vizier. In de Californische cipres voor mijn neus meldt zich een grote bonte specht, een koolmees inspecteert voor de zoveelste keer het nestkastje. Een merel drinkt uit het waterbakje in een van mijn plantenbakken.
Later op de dag komt een groepje staartmezen voorbij. Ik kijk al dagen lichtelijk afgunstig naar de atalanta’s in de bloemrijke tuin van die benedenburen rechts. Kom nou naar mijn balkon, denk ik dan. Nu, op deze zondagochtend, landt er opeens een boomblauwtje op een korenbloem in een van mijn plantenbakken. En nog geen tien minuten later een groot koolwitje op de bloem van het knoopkruid. Eindelijk mag ik ze officieel tellen. Het tweede deel van het vlinderseizoen gaat nu beginnen, hoop ik.
Nieuwe planten op het balkon
Oost-Indische kers (gekregen, in plaats van mijn niet-ontkiemde zaadjes)
Siertabak
Vingerhoedskruid
Facelia
Sprirea
Gewone brunel (blijkt in de pot met beemdooievaarsbek te groeien)
Venkel (idem)
Gewone melkdistel (staat in bloei in de pot met de vuurdoorn)
Koningskaars
Vrouwenmantel
Grote leeuwenbek
Weg: vlasbekje (bleek grote leeuwenbek te zijn)
Nieuw waargenomen en geïdentificeerde dieren (niet compleet)
Muurrouwzwever
Gewone wesp
Metselspinnendoder
Grote klokjesbij
Grote bladsnijder (behangersbij)
Tuinbladsnijder (behangersbij)
Roestbruine kromlijf (Sicus ferrugineus)
Boomblauwtje op korenbloem, groot koolwitje op knoopkruid
Hongerwespen (Gasteruptiidae)
Schildwespen (Braconidae)
Goudwespen (Chrysididae)
Springstaarten (Collembola)
Issus coleoptratus (een kevercicade, door Aglaia Bouma uit de blauwe regen geschud)
Paardenbloemspanner